Zoals het Engelse verwante woord 'passeren', het Spaanse werkwoord pasar heeft verschillende betekenissen die vaak vaag betrekking hebben op beweging in ruimte of tijd. De sleutel tot het vertalen van het werkwoord, meer dan bij de meeste woorden, is het begrijpen van de context.
Pasar wordt regelmatig vervoegd, met behulp van het patroon van werkwoorden zoals hablar.
Hoewel het Engelse 'pass' soms een synoniem is voor 'gebeuren', is dergelijk gebruik in het Spaans zeer gebruikelijk. Een andere mogelijke vertaling voor dit gebruik is "plaatsvinden" of "plaatsvinden".
Hier zijn de andere betekenissen van pasar u bent het meest waarschijnlijk tegengekomen:
Om te gebeuren, om te gebeuren: ¿Qué ha pasado aquí? (Wat is hier gebeurd?) Pase lo que pase estoy a tu lado. (Wat er ook gebeurt, ik sta aan uw zijde.) Creo que ya pasó. (Ik denk dat het al is gebeurd.)
Tijd doorbrengen): Pasó todo el día con la familia de Juan. (Ze bracht de hele dag door met de familie van Juan.) Pasaba los fines de semana tocando su guitarra. (Hij zou in het weekend op zijn gitaar spelen.)
Verplaatsen of reizen: Geen pasa el tren por la ciudad. (De trein rijdt niet door de stad.)
Om een kamer of gebied binnen te gaan: ¡Bienvenida a mi casa! ¡Pasa! (Welkom in mijn huis! Kom binnen!)
Overschrijden (een soort lijn): Pasamos la frontera y entramos en Portugal. (We zijn de grens overgestoken en zijn Portugal binnengekomen.) El general Torrejón pasó el río con la caballería. (Generaal Torrejon stak de rivier over met de cavalerie.)
Om langs te gaan: Siga derecho y pase 5 semáforos. (Ga rechtdoor en passeer vijf verkeerslichten.) Cervantes pasó por aquí. (Cervantes kwam hier langs.)
Een object overhandigen: Pásame la salsa, por favor. (Geef de saus alstublieft door.) Nee me pasó nada. (Hij heeft me niets gegeven.)
Doorstaan, lijden, verdragen: Nunca pasaron hambre gracias a que sus ancestros gallegos trabajaron como animales. (Ze hadden nooit honger omdat hun voorouders als dieren werkten.) Dios no nos abandona cuando pasamos por el fuego de la prueba. (God laat ons niet in de steek als we door de vurige beproeving gaan.)
Ervaren: Geen puedes pasar sin internet. (Ik kan niet rondkomen zonder internet.) Nee tenía amigos ni amigas, por eso me lo pasaba mal. (Ik had geen mannelijke of vrouwelijke vrienden, en daarom had ik het moeilijk.)
Om te slagen (een test): La niña no pasó el examen de audición. (Het meisje is niet geslaagd voor de auditie.)
Overschrijden: Pasamos de los 150 kilómetros por hora. (We gingen sneller dan 150 kilometer per uur.)
Over het hoofd zien (in de zin pasar por alto): Pasaré por alto tus fouten. (Ik zal je fouten over het hoofd zien.)
Weergeven (een film): Disney Channel pasó la película con escenas nuevas. (The Disney Channel toonde de film met nieuwe scènes.)
Vergeten: No entiendo como se me pasó estudiar lo más importante. (Ik weet nu niet hoe ik het belangrijkste ben vergeten te bestuderen.)
De wederkerende vorm pasarse wordt vaak gebruikt met weinig of geen betekenisverandering, hoewel het soms suggereert dat de actie verrassend, plotseling of ongewenst was: