Kijk in zowat elk goed Spaans woordenboek, en de meeste werkwoorden worden weergegeven als overgankelijk (verbo transitivo, vaak afgekort in woordenboeken als vt of tr) of intransitief (verbo intransitivo, afgekort tot vi of int). Deze aanduidingen kunnen je een belangrijke aanwijzing geven over hoe het werkwoord in zinnen wordt gebruikt.
Een overgankelijk werkwoord is eenvoudig een werkwoord dat een direct voorwerp (een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord waarop het werkwoord werkt) nodig heeft om zijn gedachte te voltooien. Een onverzoenlijke niet.
Een voorbeeld van een overgankelijk werkwoord is het Engelse werkwoord "to get" en een van de Spaanse equivalenten, Obtener. Als je het werkwoord zelf zou gebruiken, bijvoorbeeld door "ik krijg" in het Engels of "obtengo"in het Spaans is het duidelijk dat je geen volledige gedachte hebt. Er is hier een natuurlijke vervolgvraag: wat krijg je? ¿Qué obtengas? Het werkwoord is gewoon niet compleet zonder een begeleidend zelfstandig naamwoord (of voornaamwoord) om aan te geven wat er wordt verkregen: ik krijg een foutmelding. Obtengo un mensaje de error.
Een ander overgankelijk werkwoord is "verrassen" of het Spaanse equivalent, sorprender. Om een volledige gedachte uit te drukken, moet het werkwoord aangeven wie verrast is: het verbaasde me. Me sorprendió.
"Om te krijgen", "om te verrassen" Obtener en sorpender, dan zijn het allemaal transitieve werkwoorden. Ze moeten worden gebruikt met een object.
Intransitieve werkwoorden worden zonder objecten gebruikt. Ze staan op zichzelf zonder te handelen naar een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. Hoewel ze kunnen worden gewijzigd in betekenis met behulp van bijwoorden of zinnen, kunnen ze een zelfstandig naamwoord niet als een object nemen. Een voorbeeld is het Engelse werkwoord "to flourish" en het Spaanse equivalent, Florecer. Het heeft geen zin om iets te laten bloeien, dus het werkwoord staat op zichzelf: de wetenschappen bloeiden. Florecían las ciencias.
Er zijn veel werkwoorden die zowel transitief als intransitief kunnen worden gebruikt. Een voorbeeld is "studeren" of estudiar. Je kunt een object gebruiken voor een transitief gebruik (ik bestudeer het boek. Estudio el libro.) of zonder een object voor een intransitief gebruik (ik ben aan het studeren. Estudio.). "Om te schrijven" en escribir kan op precies dezelfde manieren worden gebruikt.
Het onderscheid tussen transitieve en intransitieve werkwoorden levert Spaanse studenten meestal niet veel problemen op. Als je een transitief werkwoord in het Engels gebruikt, gebruik je meestal een transitief werkwoord in het Spaans. Er zijn echter enkele werkwoorden die transitief in de ene taal kunnen worden gebruikt, maar niet in de andere, of omgekeerd. Dat is een reden waarom u het woordenboek wilt controleren voordat u probeert een werkwoord te gebruiken op een manier die u nog niet eerder heeft gehoord.
Een voorbeeld van een werkwoord dat tijdelijk in het Engels kan worden gebruikt, maar niet in het Spaans, is "zwemmen", zoals in "Hij zwom de rivier". Maar het Spaanse equivalent, nadar, kan niet op die manier worden gebruikt. Hoewel je iets in het Engels kunt zwemmen, kun je dat niet Nadar Algo in het Spaans. U moet de zin herschikken: Nadó por el río.
Het tegenovergestelde kan ook gebeuren. In het Engels kun je niet slapen, maar in het Spaans kun je: La madre durmió al bebé. De moeder bracht de baby in slaap. Bij het vertalen van dergelijke werkwoorden naar het Engels, moet u vaak de zin herschikken.
Merk op dat er enkele werkwoorden zijn die zijn geclassificeerd als noch transitief noch intransitief. Deze omvatten voornaamwoordelijke of wederkerende werkwoorden (vaak afgekort in het Spaans als prnl), compulatieve of verbindende werkwoorden (politieagent) en hulpwerkwoorden (aux). Pronominal werkwoorden worden in woordenboeken vermeld als eindigend op -se.
Overgankelijke werkwoorden:
Intransitieve werkwoorden: