Wanneer u naar een werkwoordingang in een Duits-Engels woordenboek kijkt, vindt u altijd een van beide v.t. of V.I. geschreven na het werkwoord. Deze letters staan voor een overgankelijk werkwoord (v.t.) en een intransitief werkwoord (V.I.) en het is belangrijk dat u die letters niet negeert. Ze geven aan hoe u het werkwoord correct kunt gebruiken wanneer u in het Duits spreekt en schrijft.
De meeste Duitse werkwoorden zijn overgankelijk. Dit soort werkwoorden neemt altijd het beschuldigende geval aan wanneer het in een zin wordt gebruikt. Dit betekent dat het werkwoord moet worden aangevuld met een object om zinvol te zijn.
Overgankelijke werkwoorden kunnen in de passieve stem worden gebruikt. De uitzonderingen zijn haben (hebben), besitzen (bezitten), Kennen (om te weten), en wissen (weten).
Overgankelijke werkwoorden worden gebruikt in de perfecte en verleden perfecte tijden (als een actieve stem) met het helpende werkwoord haben.
De aard en betekenis van sommige overgankelijke werkwoorden vereisen dat ze worden aangevuld met een dubbele beschuldiging in een zin. Deze werkwoorden zijn abfragen (te ondervragen), abhören (luisteren naar), Kosten (om geld / iets te kosten), Onderwijs (om les te geven), en nennen (benoemen).
Intransitieve werkwoorden worden in het Duits minder vaak gebruikt, maar het is nog steeds belangrijk om ze te begrijpen. Dit soort werkwoorden heeft geen direct object en neemt altijd het datieve of genitieve geval aan wanneer het in een zin wordt gebruikt.
Intransitieve werkwoorden kunnen niet worden gebruikt in de passieve stem. De uitzondering op deze regel is wanneer u het voornaamwoord gebruikt es in bepaalde omstandigheden.
Intransitieve werkwoorden die een actie of een verandering van staat uitdrukken, worden gebruikt in de perfecte en verleden perfecte tijden, evenals futur II met het werkwoord Sein. Onder deze werkwoorden zijn gehen (gaan), gedaald (vallen), laufen (om te rennen, lopen), schwimmen (zwemmen), sinken (om te zinken), en springen (springen).
Alle andere intransitieve werkwoorden zullen gebruiken haben als het helpende werkwoord. Deze werkwoorden omvatten arbeiten (werken), gehorchen (gehoorzamen), Schauen (om te zien, kijken) en warten (wachten).
Veel werkwoorden kunnen ook zowel transitief als intransitief zijn. Welke u gebruikt, hangt af van de context, zoals we kunnen zien in deze voorbeelden van werkwoorden fahren (rijden):
Vergeet niet om de transitieve aan een direct object te koppelen om te bepalen of u de transitieve of de intransitieve vorm gebruikt. Doe je iets met iets? Dit helpt je ook om die werkwoorden te identificeren die beide kunnen zijn.