Mangiare, of het nu metaforisch of letterlijk wordt gebruikt, betekent wat je weet dat het betekent: eten.
Het is een normaal werkwoord van de eerste vervoeging, dus het volgt het typische -are werkwoord-eindpatroon. Het is een overgankelijk werkwoord, dus over het algemeen heeft het een direct object nodig, hoewel het in plaats daarvan vaak wordt gevolgd door een bijwoord, mangiare bene of mangiare man (om goed of slecht te eten), of mangiare in fretta (om snel te eten) of velocemente (snel) - en het wordt ook vaak in het infinitief gebruikt als een zelfstandig naamwoord.
Interessante uitdrukkingen en gezegden met betrekking tot Mangiare in overvloed, inclusief om je woorden te eten, om iemand te eten (in woede), en om je lever te eten uit jaloezie, en sommige Mangiare-gerelateerde naam-roeping ook. Hier willen we echter dat je leert hoe je dit essentiële Italiaanse werkwoord vervoegt.
Als een overgankelijk werkwoord, Mangiare is vervoegd in zijn samengestelde tijden met avere en zijn voltooid deelwoord, mangiato. Maar het is ook een werkwoord dat vaak wordt gebruikt in de onpersoonlijke constructie - de si impersonale (één, iedereen of wij) - vervoegd met de hulpfunctionaris essere: In Italia si mangia molta pasta (In Italië eten we / men eet veel pasta), of, Da noi non si mangia la carne il venerdì (Hier eten we geen vlees op vrijdag).Als u bijvoorbeeld over een restaurant spreekt, Si mangia bene (of mannelijk) all'Osteria Vecchia, het betekent dat het eten daar goed of slecht is; men eet daar goed of slecht.
Om u aan dat gebruik te herinneren, hebben we in de onderstaande tabellen de derde persoonlijke enkelvoudige regelmatige vervoeging vervangen door de onpersoonlijke si (omdat het wordt gebruikt zoals hij of zij).
Mangiarsi wordt ook gebruikt in een faux-reflexieve / pronominale stemming, nog steeds met essere, om het plezier van eten te benadrukken, of zelfs een overdreven verwennerij in eten. Bijvoorbeeld: Mi sono mangiato tre piatti di pasta! (Ik heb zelf drie borden pasta gegeten!), Of, Luigi si sarebbe mangiato anche il tavolino! (Luigi zou zelf ook de tafel hebben opgegeten!). Of, Mi mangerei una torta intera! Ik zou mezelf een hele taart opeten!
Een regelmatige aanwezigheid.
Io | Mangio | Io mangio molta pasta. | Ik eet veel pasta. |
Tu | mangi | Tu mangi pochissimo. | Je eet heel weinig. |
Lui, lei, Lei, si | Mangia | Si mangia sempre bene da Nilo a Cetona. | Men eet altijd goed bij Nilo in Cetona. |
noi | mangiamo | Noi mangiamo tardi. | We eten laat. |
voi | mangiate | Mangiate da noi? | Eet je bij ons thuis?? |
Loro, Loro | mangiano | Loro mangiano semper fuori. | Ze eten altijd uit. |
De passato prossimo, gemaakt van het heden van de hulp- en de participio passato, mangiato.
Io | ho mangiato | Ieri da Lucia ho mangiato troppa pasta. | Gisteren heb ik te veel pasta gegeten bij Lucia. |
Tu | hai mangiato | Tu hai mangiato pochissimo a cena. | Je hebt heel weinig gegeten tijdens het avondeten. |
Lui, lei, Lei, si | è mangiato | Ieri sera s'è mangiato benissimo da Nilo. | Gisteren aten we goddelijk bij Nilo. |
noi | abbiamo mangiato | Abbiamo mangiato molto tardi ieri sera. | We hebben gisteravond heel laat gegeten. |
voi | avete mangiato | Dove avete mangiato ieri? | Waar heb je gisteren gegeten? |
Loro, Loro | Hanno Mangiato | Hanno mangiato fuori ieri. | Ze zijn gisteravond uit eten geweest. |
Een vaste klant imperfetto.
Io | mangiavo | Prima mangiavo molta pasta; adesso mangio più riso. | Vroeger at ik veel pasta; nu eet ik meer rijst. |
Tu | mangiavi | Da bambino mangiavi pochissimo. | Toen je een kleine jongen was, at je heel weinig. |
Lui, lei, Lei, si | mangiava | Si mangiava benissimo da Nilo allora. | Men at toen heel goed bij Nilo. |
noi | mangiavamo | D'estate mangiavamo semper tardi. | In de zomer aten we altijd laat. |
voi | mangiavate | Da ragazzini mangiavate sempre a casa nostra. | Als kinderen at je altijd bij ons thuis. |
Loro | mangiavano | Quando lavoravano, mangiavano semper fuori. | Toen ze werkten, aten ze altijd uit eten. |
Een vaste klant passato remoto.
Io | mangiai | Quella volta mangiai tutta la pasta che fece la Lucia. | Die tijd at ik alle pasta die Lucia maakte. |
Tu | mangiasti | Perché mangiasti poco, ti sentisti man. | Omdat je heel weinig at, voelde je je ziek. |
Lui, lei, Lei, si | Mangio | Quel Natale si mangiò da Nilo. Si mangiarono i tortellini. | Die kerst aten we bij Nilo; we aten tortellini. |
noi | mangiammo | Mangiammo gli spaghetti tardi quella sera, een mezzanotte, ricordi? | We aten laat in de avond spaghetti, denk eraan? |
voi | mangiaste | Per il mio compleanno quell'anno mangiaste da noi. | Voor mijn verjaardag dat jaar at je bij ons thuis. |
Loro, Loro | mangiarono | Mangiarono tutti fuori, een lunghe tavolate, nei vicoli. | Ze aten allemaal buiten, aan lange tafels op straat. |