De vele Franse idiomatische uitdrukkingen met 'Avoir' ('hebben')

Het Franse werkwoord avoir ("hebben") is een van de meest bruikbare, flexibele en basiswerkwoorden in de Franse taal, wat waarschijnlijk de neiging verklaart om in een hele reeks idiomatische uitdrukkingen op te duiken. Franse idiomatische uitdrukkingen gebruiken avoir neem je mee op een tour door de menselijke conditie, van je blauw voelen tot je geweldig voelen, charmeren tot het giechelen, gelijk hebben met ongelijk.

Uitdrukkingen die Avoir gebruiken

Hier zijn enkele van de vele uitdrukkingen die worden gebruikt avoir.

  • avoir ___ ans> om ___ jaar oud te zijn
  • avoir à  + infinitief> iets moeten doen
  • avoir beau + infinitief> ondanks doen, hoeveel (één) dat ook doet
  • avoir besoin de> nodig hebben
  • avoir chaud> heet zijn
  • avoir confiance en> vertrouwen
  • avoir de la chance> geluk hebben
  • avoir du charme> charme hebben
  • avoir du chien (informeel)> om iets aantrekkelijk te zijn
  • avoir du pain sur la planche (informeel)> om veel te doen te hebben, veel op je bord te hebben
  • avoir du pot (informeel)> om geluk te hebben
  • avoir envie de> willen
  • avoir faim> honger hebben
  • avoir froid> het koud hebben
  • avoir honte de> zich schamen voor / over
  • avoir horreur de> verafschuwen / haten
  • avoir l'air (de)> lijken op)
  • avoir la frite> zich geweldig voelen
  • avoir la gueule de bois> om een ​​kater te hebben, om een ​​kater te zijn
  • avoir la patate> zich geweldig voelen
  • avoir le beurre et l'argent du beurre> om zijn cake te hebben en die ook op te eten
  • avoir le cafard (informeel)> zich laag / blauw / omlaag voelen in de stortplaatsen
  • avoir l'esprit de l'escalier> niet op tijd aan geestige comebacks kunnen denken
  • avoir le fou rire> om te giechelen
  • avoir le mal de mer> zeeziek zijn
  • avoir les chevilles qui enflent (informeel)> vol van zichzelf zijn
  • avoir l'habitude de> te gebruiken, in de gewoonte van
  • avoir l'heure> de tijd hebben (weten)
  • avoir lieu> plaats nemen
  • avoir l'intention de> van plan zijn / te plannen
  • avoir mal à la tête, aux yeux, à l'estomac> hoofdpijn, buikpijn, oogpijn hebben
  • avoir mal au cœur> misselijk zijn
  • avoir peur de> bang zijn
  • avoir raison> gelijk hebben
  • avoir soif> dorst hebben
  • avoir sommeil> slaperig zijn
  • avoir tort> fout zijn
  • avoir un chat dans la gorge> om een ​​kikker in je keel te hebben
  • avoir un cheveu (sur la langue) (informeel)> naar lisp
  • avoir un petit creux (informeel)> om een ​​beetje honger / trek te hebben
  • avoir un poil dans la main (informeel)> lui zijn
  • avoir un trou (de mémoire)> geheugenverlies hebben, de geest leeg laten
  • avoir une dent contre quelqu'un (informeel)> wrok koesteren tegen iemand
  • avoir une faim de loup (informeel)> uitgehongerd zijn, uitgehongerd
  • chacun a son goût> ieder zijn eigen
  • en avoir (bekend)> om lef te hebben
  • en avoir ras le bol (informeel)> beu
  • il y a + zelfstandig naamwoord> er is, er zijn ___
  • il y a + periode> ___ geleden
  • n'avoir qu'à + infinitief> om gewoon / alleen iets te moeten doen
  • Quand les poules auront des dents! > Wanneer varkens vliegen!
  • Un tiens vaut mieux que deux tu l'auras. > Een vogel in de hand is twee waard in de struik.
  • vendre la peau de l'ours (avant de l'avoir tué)> kippen tellen (voordat ze uitkomen)