De Amerikaanse revolutie begon in 1775 als een open conflict tussen de Verenigde Dertien Koloniën en Groot-Brittannië. Veel factoren speelden een rol in de wens van de kolonisten om voor hun onafhankelijkheid te vechten. Niet alleen leidden deze kwesties tot oorlog, maar ze vormden ook de basis voor de Verenigde Staten van Amerika.
Geen enkele gebeurtenis veroorzaakte de revolutie. Het was in plaats daarvan een reeks gebeurtenissen die tot de oorlog hebben geleid. In wezen begon het als een meningsverschil over de manier waarop Groot-Brittannië de koloniën regeerde en de manier waarop de koloniën dachten dat ze moesten worden behandeld. Amerikanen vonden dat ze alle rechten van Engelsen verdienden. De Britten dachten daarentegen dat de koloniën werden gecreëerd om te worden gebruikt op een manier die het best bij de Kroon en het Parlement paste. Dit conflict is belichaamd in een van de strijdkreten van de Amerikaanse revolutie: 'Geen belasting zonder vertegenwoordiging'.
Om te begrijpen wat tot de opstand heeft geleid, is het belangrijk om naar de denkwijze van de grondleggers te kijken. Er moet ook worden opgemerkt dat deze mentaliteit niet die van de meerderheid van de kolonisten was: slechts ongeveer een derde van de kolonisten steunde de opstand. Een derde van de bevolking steunde Groot-Brittannië en het andere derde was neutraal.
De 18e eeuw staat historisch bekend als het tijdperk van de Verlichting. Het was een periode waarin denkers, filosofen, staatslieden en kunstenaars de regeringspolitiek, de rol van de kerk en andere fundamentele en ethische vragen van de samenleving als geheel in twijfel gingen trekken. De periode stond ook bekend als de Age of Reason en veel kolonisten volgden deze nieuwe manier van denken.
Een aantal van de revolutionaire leiders had belangrijke geschriften van de Verlichting bestudeerd, waaronder die van Thomas Hobbes, John Locke, Jean-Jacques Rousseau en de Baron de Montesquieu. Van deze denkers hebben de oprichters nieuwe politieke concepten verzameld als het sociale contract, de beperkte overheid, de instemming van de geregeerden en de scheiding der machten.
Met name Locke's geschriften troffen een snaar. Zijn boeken hielpen vragen op te werpen over de rechten van de geregeerden en de reikwijdte van de Britse regering. Ze stimuleerden de 'republikeinse' ideologie die opkwam tegen degenen die als tirannen worden beschouwd.
Mannen zoals Benjamin Franklin en John Adams werden ook beïnvloed door de leer van de puriteinen en presbyterianen. Deze leringen omvatten nieuwe radicale ideeën als het principe dat alle mensen gelijk geschapen zijn en het geloof dat een koning geen goddelijke rechten heeft. Samen brachten deze innovatieve manieren van denken velen in dit tijdperk ertoe om het hun plicht te vinden om te rebelleren tegen wetten die zij als onrechtvaardig beschouwden.
De geografie van de koloniën droeg ook bij aan de revolutie. Hun afstand tot Groot-Brittannië creëerde natuurlijk een gevoel van onafhankelijkheid dat moeilijk te overwinnen was. Degenen die bereid waren de nieuwe wereld te koloniseren, hadden over het algemeen een sterke onafhankelijke inslag met een diep verlangen naar nieuwe kansen en meer vrijheid.
De proclamatie van 1763 speelde een eigen rol. Na de Franse en Indiase oorlog vaardigde koning George III het koninklijk besluit uit dat verdere kolonisatie ten westen van de Appalachen verhinderde. De bedoeling was om de relaties met de indianen te normaliseren, van wie velen met de Fransen vochten.
Een aantal kolonisten had grond gekocht in het nu verboden gebied of had grondsubsidies ontvangen. De proclamatie van de kroon werd grotendeels genegeerd omdat kolonisten zich toch bewogen en de "Proclamation Line" uiteindelijk bewoog na veel lobbyen. Ondanks deze concessie liet de affaire nog een vlek achter op de relatie tussen de koloniën en Groot-Brittannië.
Het bestaan van koloniale wetgevende instanties betekende dat de koloniën in veel opzichten onafhankelijk waren van de kroon. De wetgevers mochten belastingen heffen, troepen verzamelen en wetten aannemen. Na verloop van tijd werden deze machten rechten in de ogen van veel kolonisten.
De Britse regering had verschillende ideeën en probeerde de bevoegdheden van deze nieuw gekozen organen in te perken. Er waren tal van maatregelen om ervoor te zorgen dat de koloniale wetgevers geen autonomie bereikten, hoewel velen niets te maken hadden met het grotere Britse rijk. In de hoofden van kolonisten waren ze een zaak van lokaal belang.
Uit deze kleine, opstandige wetgevende organen die de kolonisten vertegenwoordigden, werden de toekomstige leiders van de Verenigde Staten geboren.
Hoewel de Britten geloofden in mercantilisme, hield premier Robert Walpole een standpunt in van 'heilzame verwaarlozing'. Dit systeem bestond van 1607 tot 1763, tijdens welke de Britten laks waren over de handhaving van externe handelsbetrekkingen. Walpole geloofde dat deze verbeterde vrijheid de handel zou stimuleren.