De mensen van het oude Rome waren verdeeld in twee klassen: rijke, aristocratische patriciërs en armere burgers genaamd plebians. Patriciërs, of hogere klasse Romeinen, waren beschermheren voor plebian-klanten. De opdrachtgevers boden vele soorten ondersteuning aan hun klanten die op hun beurt diensten en loyaliteit aan hun opdrachtgevers verleenden.
Het aantal klanten en soms de status van klanten verleende aanzien aan de beschermheer. De cliënt was zijn stem verschuldigd aan de beschermheer. De beschermheer beschermde de cliënt en zijn gezin, gaf juridisch advies en hielp de cliënten financieel of op andere manieren.
Dit systeem was volgens de historicus Livius gemaakt door Rome's (mogelijk mythische) oprichter, Romulus.
Patronage was niet alleen een kwestie van het uitkiezen van een individu en hem geld geven om zichzelf te onderhouden. In plaats daarvan waren er formele regels met betrekking tot patronage. Hoewel de regels in de loop der jaren zijn veranderd, geven de volgende voorbeelden een idee van hoe het systeem werkte:
Het idee van klant / patroon-relaties had belangrijke implicaties voor het latere Romeinse rijk en zelfs de middeleeuwse samenleving. Terwijl Rome zich uitbreidde door de Republiek en het Rijk, nam het kleinere staten over die zijn eigen gewoonten en rechtsregels hadden. In plaats van te proberen de leiders en regeringen van de staten te verwijderen en te vervangen door Romeinse heersers, creëerde Rome 'klantstaten'. Leiders van deze staten waren minder machtig dan Romeinse leiders en moesten zich als hun beschermstaat tot Rome wenden.
Het concept van klanten en opdrachtgevers leefde voort in de middeleeuwen. Heersers van kleine stad / staten fungeerden als beschermheren voor armere horigen. De horigen claimden bescherming en steun van de hogere klassen, die op hun beurt van hun horigen nodig hadden om voedsel te produceren, diensten te verlenen en als loyale aanhangers te handelen.