Kapitalisme is een economisch systeem dat in de 16e en 17e eeuw in Europa is ontstaan waarin particuliere bedrijven, in plaats van de staat, handel en industrie controleren. Kapitalisme is georganiseerd rond het concept van kapitaal (het bezit en de controle van de productiemiddelen door degenen die werknemers in dienst hebben om goederen en diensten te produceren). In de praktijk creëert dit een economie die is gebouwd op de concurrentie tussen particuliere bedrijven die winst willen maken en willen groeien.
Privébezit en eigendom van hulpbronnen zijn belangrijke aspecten van een kapitalistische economie. Binnen dit systeem bezitten en controleren particulieren of bedrijven (bekend als kapitalisten) de handelsmechanismen en de productiemiddelen (de fabrieken, machines, materialen, enz., Vereist voor productie). In het 'pure' kapitalisme concurreren bedrijven om steeds betere producten te produceren en hun concurrentie om het grootste deel van de markt zorgt ervoor dat de prijzen niet stijgen.
Aan de andere kant van het systeem staan arbeiders, die hun arbeid verkopen aan kapitalisten in ruil voor lonen. Binnen het kapitalisme wordt arbeid gekocht en verkocht als een handelswaar, waardoor werknemers uitwisselbaar zijn. Ook fundamenteel voor dit systeem is de uitbuiting van arbeid. Dit betekent in de meest basale zin dat degenen die de productiemiddelen bezitten meer waarde halen uit degenen die werken dan wat ze voor die arbeid betalen (dit is de essentie van winst in het kapitalisme).
Hoewel veel mensen de term 'kapitalisme' gebruiken om te verwijzen naar vrij ondernemerschap, heeft het woord een meer genuanceerde definitie binnen het veld van de sociologie. Sociale wetenschappers zien het kapitalisme niet als een afzonderlijke of onthechte entiteit, maar als een onderdeel van het grotere sociale systeem, een systeem dat rechtstreeks van invloed is op cultuur, ideologie (hoe mensen de wereld zien en hun positie daarin begrijpen), waarden, overtuigingen, normen, relaties tussen mensen, sociale instellingen en politieke en juridische structuren.
De belangrijkste theoreticus om het kapitalisme te analyseren, blijft Karl Marx (1818-1883), de 19e-eeuwse Duitse filosoof wiens economische theorieën uiteen werden gezet in het multivolume "Das Kapital" en in "Het Communistisch Manifest" (mede geschreven met Friedrich Engels, 1820 -1895). Marx ontwikkelde de theoretische concepten van basis en bovenbouw, die de wederzijdse relatie beschrijven tussen de productiemiddelen (gereedschappen, machines, fabrieken en land), de productieverhoudingen (privébezit, kapitaal en grondstoffen), en de culturele krachten die werk om het kapitalisme te handhaven (politiek, wet, cultuur en religie). Volgens Marx zijn deze verschillende elementen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Met andere woorden, het is onmogelijk om een enkele elementcultuur te onderzoeken, bijvoorbeeld - zonder de context ervan binnen de grotere kapitalistische structuur te beschouwen.
Het kapitalistische systeem heeft verschillende kerncomponenten:
Het kapitalisme is al honderden jaren het dominante economische systeem in de wereld. Een concurrerend economisch systeem is socialisme, waarbij de productiemiddelen door de gemeenschap als geheel worden gecontroleerd, meestal door middel van een democratisch proces. Voorstanders van het socialisme geloven dat dit model, door particulier eigendom te vervangen door coöperatief eigendom, een meer rechtvaardige verdeling van middelen en rijkdom bevordert. Een manier waarop een dergelijke verdeling wordt bereikt, is via mechanismen zoals een sociaal dividend, een rendement op kapitaalinvestering dat wordt uitbetaald aan alle leden van de samenleving in plaats van een selecte groep aandeelhouders.