Chemische en fysische veranderingen zijn gerelateerd aan chemische en fysische eigenschappen.
Chemische veranderingen vinden plaats op moleculair niveau. Een chemische verandering produceert een nieuwe stof. Een andere manier om eraan te denken is dat een chemische verandering gepaard gaat met een chemische reactie. Voorbeelden van chemische veranderingen zijn verbranding (branden), het koken van een ei, het roesten van een ijzeren pan en het mengen van zoutzuur en natriumhydroxide om zout en water te maken.
Fysieke veranderingen houden zich bezig met energie en toestanden van materie. Een fysieke verandering levert geen nieuwe substantie op, hoewel de begin- en eindmaterialen er heel anders uit kunnen zien. Veranderingen in toestand of fase (smelten, bevriezen, verdamping, condensatie, sublimatie) zijn fysieke veranderingen. Voorbeelden van fysieke veranderingen zijn het pletten van een blikje, het smelten van een ijsblokje en het breken van een fles.
Een chemische verandering maakt een stof die er niet eerder was. Er kunnen aanwijzingen zijn dat een chemische reactie heeft plaatsgevonden, zoals licht, warmte, kleurverandering, gasproductie, geur of geluid. De begin- en eindmaterialen van een fysieke verandering zijn hetzelfde, ook al zien ze er anders uit.