In de wetenschap is een meting een verzameling kwantitatieve of numerieke gegevens die een eigenschap van een object of gebeurtenis beschrijft. Een meting wordt uitgevoerd door een hoeveelheid te vergelijken met een standaardeenheid. Omdat deze vergelijking niet perfect kan zijn, bevatten metingen inherent een fout, namelijk hoeveel een gemeten waarde afwijkt van de werkelijke waarde. Het meetonderzoek wordt metrologie genoemd.
Er zijn veel meetsystemen die in de geschiedenis en over de hele wereld zijn gebruikt, maar sinds de 18e eeuw is er vooruitgang geboekt bij het vaststellen van een internationale norm. Het moderne International System of Units (SI) baseert alle soorten fysieke metingen op zeven basiseenheden.
Het meten van het volume van een kopje water met een Erlenmeyer-fles geeft u een betere meting dan proberen het volume te meten door het in een emmer te doen, zelfs als beide metingen worden gerapporteerd met dezelfde eenheid (bijv. Milliliter). Nauwkeurigheid is belangrijk, dus er zijn criteria die wetenschappers gebruiken om metingen te vergelijken: type, grootte, eenheid en onzekerheid.
Het niveau of type is de methode die wordt gebruikt voor het uitvoeren van de meting. Magnitude is de actuele numerieke waarde van een meting (bijvoorbeeld 45 of 0,237). Eenheid is de verhouding tussen het getal en de standaard voor de hoeveelheid (bijvoorbeeld gram, candela, micrometer). Onzekerheid weerspiegelt de systematische en willekeurige fouten in de meting. Onzekerheid is een beschrijving van vertrouwen in de nauwkeurigheid en precisie van een meting die meestal wordt uitgedrukt als een fout.
Metingen zijn gekalibreerd, dat wil zeggen dat ze worden vergeleken met een reeks normen in een systeem, zodat het meetapparaat een waarde kan leveren die overeenkomt met wat een andere persoon zou verkrijgen als de meting zou worden herhaald. Er zijn een paar veel voorkomende standaardsystemen die u kunt tegenkomen: