Biomen zijn de belangrijkste habitats ter wereld. Deze habitats worden geïdentificeerd door de vegetatie en dieren die ze bevolken. De locatie van elk landbioom wordt bepaald door het regionale klimaat.
Tropische regenwouden worden gekenmerkt door dichte vegetatie, seizoensgebonden warme temperaturen en overvloedige regenval. De dieren die hier wonen, zijn afhankelijk van bomen voor huisvesting en voedsel. Enkele voorbeelden zijn apen, vleermuizen, kikkers en insecten.
Savannes zijn open graslanden met zeer weinig bomen. Er is niet veel regen, dus het klimaat is overwegend droog. Dit bioom omvat enkele van de snelste dieren op de planeet. Inwoners van de savanne zijn onder andere leeuwen, cheeta's, olifanten, zebra's en antilopen.
Woestijnen zijn meestal droge gebieden met extreem kleine hoeveelheden regenval. Ze kunnen koud of warm zijn. Vegetatie omvat struiken en cactusplanten. Dieren omvatten vogels en knaagdieren. Slangen, hagedissen en andere reptielen overleven de strenge temperaturen door 's nachts te jagen en hun huizen ondergronds te maken.
Chaparrals, gevonden in kustgebieden, worden gekenmerkt door dichte struiken en grassen. Het klimaat is warm en droog in de zomer en regenachtig in de winter, met over het algemeen weinig neerslag. Chaparrals zijn de thuisbasis van herten, slangen, vogels en hagedissen.
Gematigde graslanden bevinden zich in koude gebieden en zijn qua vegetatie vergelijkbaar met savannes. Dieren die deze gebieden bevolken zijn bizons, zebra's, gazellen en leeuwen.
Gematigde bossen hebben veel neerslag en vochtigheid. Bomen, planten en struiken groeien in het lente- en zomerseizoen en worden dan slapend in de winter. Wolven, vogels, eekhoorns en vossen zijn voorbeelden van dieren die hier leven.
Taiga's zijn bossen met dichte groenblijvende bomen. Het klimaat in deze gebieden is over het algemeen koud met veel sneeuwval. Dieren die hier worden gevonden, zijn bevers, grizzlyberen en veelvraat.
Toendra-biomen worden gekenmerkt door extreem koude temperaturen en boomloze, bevroren landschappen. De vegetatie bestaat uit korte struiken en grassen. Dieren in dit gebied zijn muskusossen, lemmings, rendieren en kariboes.
In de hiërarchische structuur van het leven zijn de biomen van de wereld samengesteld uit alle ecosystemen op de planeet. Ecosystemen omvatten zowel levend als niet-levend materiaal in een omgeving. De dieren en organismen in een bioom hebben zich aangepast om in dat specifieke ecosysteem te leven. Voorbeelden van aanpassingen omvatten de ontwikkeling van fysieke kenmerken, zoals een lange schreeuw of schachten, die een dier in staat stellen om te overleven in een bepaald bioom. Omdat de organismen in een ecosysteem met elkaar verbonden zijn, hebben veranderingen in een ecosysteem invloed op alle levende organismen in dat ecosysteem. Vernietiging van het plantenleven verstoort bijvoorbeeld de voedselketen en kan ertoe leiden dat organismen in gevaar komen of uitsterven. Dit maakt het van vitaal belang dat de natuurlijke habitats van planten- en diersoorten worden behouden.
Naast landbiomen omvatten de biomen van de planeet ook watergemeenschappen. Deze gemeenschappen zijn ook onderverdeeld op basis van gemeenschappelijke kenmerken en worden gewoonlijk onderverdeeld in zoetwater- en mariene gemeenschappen. Zoetwatergemeenschappen omvatten rivieren, meren en beken. Mariene gemeenschappen zijn onder meer koraalriffen, zeekusten en de oceanen van de wereld.