De theorie van vloeibare en gekristalliseerde intelligentie stelt dat er twee verschillende soorten intelligentie zijn. Vloeibare intelligentie verwijst naar het vermogen om te redeneren en problemen op te lossen in unieke en nieuwe situaties, terwijl gekristalliseerde intelligentie verwijst naar het vermogen om kennis te gebruiken die is opgedaan door eerdere ervaringen of ervaringen..
De theorie werd voor het eerst voorgesteld door psycholoog Raymond B. Cattell en ontwikkelde zich verder met John Horn.
De theorie van vloeibare intelligentie daagt het idee van gegeneraliseerde intelligentiefactor uit (bekend als g), die beweert dat intelligentie een enkel construct is. In plaats daarvan stelde Cattell dat er twee onafhankelijke intelligentiefactoren zijn: 'vloeibaar' of gf intelligentie, en "uitgekristalliseerd" of gc intelligentie-.
Zoals hij in zijn boek uit 1987 heeft uitgelegd Intelligentie: de structuur, groei en actie, Cattell verwees naar het vermogen om te redeneren als vloeiende intelligentie omdat het 'de' vloeiende 'kwaliteit heeft om direct op bijna elk probleem aan te sturen.' Hij verwees naar kennisverwerving als gekristalliseerde intelligentie omdat het 'wordt geïnvesteerd in de specifieke gebieden van gekristalliseerde vaardigheden die individueel van streek zijn zonder de anderen te beïnvloeden. '
Vloeibare intelligentie verwijst naar het vermogen om problemen te redeneren, analyseren en op te lossen. Wanneer we vloeibare intelligentie gebruiken, vertrouwen we niet op bestaande kennis. In plaats daarvan gebruiken we logica, patroonherkenning en abstract denken om nieuwe problemen op te lossen.
We gebruiken vloeiende intelligentie wanneer we nieuwe, vaak non-verbale taken tegenkomen, zoals wiskundige problemen en puzzels. Vloeibare intelligentie speelt ook een rol in het creatieve proces, zoals wanneer iemand een penseel oppakt of begint te plukken op een piano zonder voorafgaande training.
Vloeibare intelligentie is geworteld in fysiologisch functioneren. Als gevolg hiervan beginnen deze vaardigheden af te nemen naarmate mensen ouder worden, soms al vanaf hun 20e.
Gekristalliseerde intelligentie verwijst naar de kennis die je verwerft door ervaring en opleiding. Wanneer u gekristalliseerde intelligentie gebruikt, verwijst u naar uw bestaande kennis: feiten, vaardigheden en informatie die u op school of in het verleden hebt opgedaan.
U gebruikt gekristalliseerde intelligentie wanneer u taken tegenkomt die het gebruik van eerder verworven kennis vereisen, waaronder verbale tests bij onderwerpen als begrijpend lezen of grammatica. Gezien zijn afhankelijkheid van de accumulatie van kennis, wordt gekristalliseerde intelligentie meestal gedurende het leven behouden of zelfs verhoogd.
Hoewel vloeiende en gekristalliseerde intelligentie twee verschillende sets van vaardigheden vertegenwoordigen, kunnen ze vaak samenwerken. Wanneer u bijvoorbeeld een maaltijd kookt, gebruikt u gekristalliseerde intelligentie om de instructies in een recept te begrijpen en op te volgen, en gebruikt u vloeibare intelligentie bij het aanpassen van specerijen en andere ingrediënten aan uw smaak of dieetwensen. Op dezelfde manier komen bij het nemen van een wiskundetest de formules en wiskundige kennis (zoals de betekenis van een plusteken) voort uit gekristalliseerde intelligentie. Het vermogen om een strategie te ontwikkelen om een gecompliceerd probleem te voltooien, is daarentegen het product van vloeibare intelligentie.
Vloeibare intelligentie wordt vaak gebruikt bij het leren van nieuwe dingen. Wanneer u een nieuw onderwerp tegenkomt, gebruikt u uw vloeibare intelligentie om het materiaal te begrijpen door logica en analyse. Als u het materiaal eenmaal begrijpt, wordt de informatie opgenomen in uw langetermijngeheugen, waar het zich kan ontwikkelen tot gekristalliseerde kennis.
Terwijl gekristalliseerde intelligentie verbetert of stabiel blijft met de leeftijd, is bekend dat vloeibare intelligentie na de adolescentie vrij snel afneemt. Verschillende studies hebben onderzocht of het mogelijk is om vloeistofintelligentie te verbeteren.
In 2008 voerden psycholoog Susanne M. Jaeggi en haar collega's experimenten uit waarbij vier groepen jonge, gezonde deelnemers elke dag een veeleisende taak met werkgeheugen (kortetermijngeheugen) uitvoerden. De groepen voerden de taak uit voor respectievelijk 8, 12, 17 of 19 dagen. De onderzoekers ontdekten dat de vloeistofintelligentie van de deelnemers verbeterde na de training, en dat hoe meer deelnemers aan de training ondergingen, hoe meer hun vloeistofintelligentie verbeterde. Hun studie concludeerde dat vloeibare intelligentie in feite door training kan verbeteren.
Een ander onderzoek met een vergelijkbaar protocol ondersteunde de resultaten van Jaeggi, maar latere studies hebben de bevindingen niet gerepliceerd, dus de resultaten van de studie van Jaeggi worden nog steeds als controversieel beschouwd.