Feudalisme wordt door verschillende geleerden op verschillende manieren gedefinieerd, maar in het algemeen verwijst de term naar een scherp hiërarchische relatie tussen verschillende niveaus van landeigenklassen.
Een feodale samenleving heeft drie verschillende sociale klassen: een koning, een adellijke klasse (waaronder edelen, priesters en prinsen) en een boerenklasse. Historisch gezien bezat de koning al het beschikbare land, en hij verdeelde dat land aan zijn edelen voor hun gebruik. De edelen verhuren op hun beurt hun land aan boeren. De boeren betaalden de edelen in opbrengst en militaire dienst; de edelen betaalden op hun beurt de koning. Iedereen was, althans nominaal, in de ban van de koning, en de arbeid van de boeren betaalde alles.
Het sociale en juridische systeem genaamd feodalisme ontstond in Europa tijdens de middeleeuwen, maar het is geïdentificeerd in vele andere samenlevingen en tijden, waaronder de keizerlijke regeringen van Rome en Japan. De Amerikaanse grondlegger Thomas Jefferson was ervan overtuigd dat de nieuwe Verenigde Staten in de 18e eeuw een vorm van feodalisme beoefenden. Hij betoogde dat contractarbeiders en slavernij beide vormen van landbouw waren, dat de toegang tot land door de aristocratie werd geboden en op verschillende manieren door de huurder werd betaald.
Doorheen de geschiedenis en vandaag ontstaat feodalisme op plaatsen waar een georganiseerde regering ontbreekt en de aanwezigheid van geweld. Onder die omstandigheden wordt een contractuele relatie gevormd tussen de heerser en de heerser: de heerser biedt toegang tot het vereiste land en de rest van de bevolking biedt ondersteuning aan de heerser. Het hele systeem maakt het mogelijk om een militaire macht te creëren die iedereen beschermt tegen geweld van binnen en van buiten. In Engeland werd feodalisme geformaliseerd in een juridisch systeem, geschreven in de wetten van het land, en codificatie van een tripartiete relatie tussen politieke trouw, militaire dienst en eigendom van eigendommen.
Men denkt dat het Engelse feodalisme is ontstaan in de 11e eeuw CE onder William de Veroveraar, toen hij de common law veranderde na de Normandische verovering in 1066. William nam bezit van heel Engeland en verdeelde het vervolgens onder zijn leidende aanhangers als huurcontracten ( leengoed) worden vastgehouden in ruil voor diensten aan de koning. Die aanhangers verleenden hun eigen pachters toegang tot hun land die voor die toegang betaalden met een percentage van de gewassen die ze produceerden en door hun eigen militaire dienst. De koning en edelen verleenden hulp, hulp, wijk en huwelijk en erfrechten voor de boerenklassen.
Die situatie zou kunnen ontstaan omdat het genormaliseerde common law al een seculiere en kerkelijke aristocratie had ingesteld, een aristocratie die sterk afhankelijk was van het koninklijk voorrecht om te functioneren.
Het resultaat van de overname van het land door de Normandische aristocratie was dat boerenfamilies die generaties lang kleine boerderijen bezaten huurders werden, contractarbeiders die de verhuurders hun trouw, hun militaire dienst en een deel van hun gewassen verschuldigd waren. De machtsverhoudingen hebben wel degelijk gezorgd voor technologische vooruitgang op lange termijn bij de ontwikkeling van de landbouw en hebben enige orde behouden in een verder chaotische periode.
Net vóór de opkomst van de zwarte pest in de 14e eeuw was feodalisme stevig gevestigd en werkte het in heel Europa. Dit was een bijna-universaliteit van familieboerderijbezit door voorwaardelijk erfelijke huurcontracten onder adellijke, kerkelijke of vorstelijke heren die contant geld en in natura betalingen van hun onderdanen verzamelden. De koning delegeerde in wezen de verzameling van zijn behoeften - militair, politiek en economisch - aan de edelen.
Tegen die tijd was de rechtvaardigheid van de koning - of liever, zijn vermogen om die rechtvaardigheid uit te oefenen - grotendeels theoretisch. De heren gaven de wet weinig of geen koninklijk toezicht en steunden als klasse elkaars hegemonie. Boeren leefden en stierven onder de controle van de adellijke klassen.
Een ideaal typisch middeleeuws dorp bestond uit boerderijen van ongeveer 25-50 acres (10-20 hectare) bouwland beheerd als open veld gemengde landbouw en weiden. Maar in werkelijkheid was het Europese landschap een lappendeken van kleine, middelgrote en grote boerenbedrijven, dat van hand veranderde met het lot van de families.
Die situatie werd onhoudbaar met de komst van de Zwarte Dood. De laatmiddeleeuwse pest zorgde voor een rampzalige instorting van de bevolking onder heersers en regeerde gelijk. Naar schatting stierf tussen 30-50 procent van alle Europeanen tussen 1347 en 1351. Uiteindelijk bereikten de overlevende boeren in het grootste deel van Europa nieuwe toegang tot grotere percelen en kregen ze voldoende macht om de legale ketenen van middeleeuwse dienstbaarheid af te werpen.