Anatomie, evolutie en de rol van homologe structuren

Als je je ooit hebt afgevraagd waarom een ​​menselijke hand en de poot van een aap op elkaar lijken, weet je al iets over homologe structuren. Mensen die anatomie bestuderen, definiëren deze structuren als een lichaamsdeel van de ene soort dat sterk lijkt op dat van een andere. Maar je hoeft geen wetenschapper te zijn om te begrijpen dat het herkennen van homologe structuren niet alleen nuttig kan zijn voor vergelijking, maar voor het classificeren en organiseren van de vele verschillende soorten dierenleven op de planeet.

Wetenschappers zeggen dat deze overeenkomsten het bewijs zijn dat het leven op aarde een gemeenschappelijke oude voorouder heeft waaruit vele of alle andere soorten in de loop van de tijd zijn geëvolueerd. Bewijs van deze gemeenschappelijke afkomst is te zien in de structuur en ontwikkeling van deze homologe structuren, zelfs als hun functies verschillend zijn.

Voorbeelden van organismen

Hoe nauwer organismen verwant zijn, des te meer lijken de homologe structuren op elkaar. Veel zoogdieren hebben bijvoorbeeld vergelijkbare ledemaatstructuren. De flipper van een walvis, de vleugel van een vleermuis en het been van een kat lijken allemaal erg op de menselijke arm, met een groot bovenste "arm" bot (de humerus bij mensen) en een onderste deel gemaakt van twee botten, een groter bot aan de ene kant (de straal in mensen) en een kleiner bot aan de andere kant (de ulna). Deze soorten hebben ook een verzameling kleinere botten in het "pols" -gebied (carpale botten bij mensen) die naar de "vingers" of vingerkootjes leiden.

Hoewel de botstructuur erg op elkaar lijkt, varieert de functie sterk. Homologe ledematen kunnen worden gebruikt om te vliegen, zwemmen, wandelen of alles wat mensen doen met hun armen. Deze functies evolueerden door natuurlijke selectie gedurende miljoenen jaren.

homologie

Toen de Zweedse botanicus Carolus Linnaeus zijn taxonomiesysteem formuleerde om organismen in de jaren 1700 te benoemen en te categoriseren, was het uiterlijk van de soort de bepalende factor van de groep waarin de soort was geplaatst. Naarmate de tijd verstreek en de technologie voortschreed, werden homologe structuren belangrijker bij het bepalen van de uiteindelijke plaatsing op de fylogenetische levensboom.

Het taxonomiesysteem van Linnaeus plaatst soorten in brede categorieën. De belangrijkste categorieën van algemeen tot specifiek zijn koninkrijk, fylum, klasse, orde, familie, geslacht en soort. Naarmate de technologie evolueerde, waardoor wetenschappers het leven op genetisch niveau konden bestuderen, zijn deze categorieën bijgewerkt met het domein, de breedste categorie in de taxonomische hiërarchie. Organismen zijn voornamelijk gegroepeerd volgens verschillen in ribosomale RNA-structuur.

Wetenschappelijke vooruitgang

Deze technologische veranderingen hebben de manier veranderd waarop wetenschappers soorten categoriseren. Walvissen werden bijvoorbeeld ooit geclassificeerd als vis omdat ze in het water leven en flippers hebben. Nadat werd ontdekt dat die flippers homologe structuren bevatten voor menselijke benen en armen, werden ze verplaatst naar een deel van de boom dat nauwer verwant was aan mensen. Verder genetisch onderzoek heeft aangetoond dat walvissen nauw verwant kunnen zijn met nijlpaarden.

Oorspronkelijk werd gedacht dat vleermuizen nauw verwant waren aan vogels en insecten. Alles met vleugels werd in dezelfde tak van de fylogenetische boom geplaatst. Na meer onderzoek en de ontdekking van homologe structuren werd het duidelijk dat niet alle vleugels hetzelfde zijn. Hoewel ze dezelfde functie hebben - om het organisme in de lucht te krijgen - zijn ze structureel heel anders. Terwijl de vleermuisvleugel qua structuur op de menselijke arm lijkt, is de vogelvleugel heel anders, net als de insectenvleugel. Wetenschappers realiseerden zich dat vleermuizen nauwer verwant zijn aan mensen dan aan vogels of insecten en hebben ze verplaatst naar een overeenkomstige tak op de fylogenetische levensboom.

Hoewel het bewijs van homologe structuren al lang bekend is, is het pas recent algemeen aanvaard als bewijs van evolutie. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw, toen het mogelijk werd om DNA te analyseren en te vergelijken, konden onderzoekers de evolutionaire verwantschap van soorten met homologe structuren opnieuw bevestigen.