Cellen zijn de fundamentele eenheden van het leven. Of het nu eencellige of meercellige levensvormen zijn, alle levende organismen bestaan uit en zijn afhankelijk van cellen om normaal te functioneren. Wetenschappers schatten dat ons lichaam overal tussen 75 en 100 biljoen cellen bevat. Bovendien zijn er honderden verschillende soorten cellen in het lichaam. Cellen doen alles, van structuur en stabiliteit tot energie en een reproductiemiddel voor een organisme. De volgende 10 feiten over cellen geven u bekende en misschien weinig bekende weetjes over cellen.
Cellen variëren in grootte van 1 tot 100 micrometer. De studie van cellen, ook wel celbiologie genoemd, zou niet mogelijk zijn geweest zonder de uitvinding van de microscoop. Met de geavanceerde microscopen van vandaag, zoals de Scanning Electron Microscope en Transmission Electron Microscope, kunnen celbiologen gedetailleerde beelden verkrijgen van de kleinste celstructuren.
Eukaryotische en prokaryotische cellen zijn de twee belangrijkste soorten cellen. Eukaryotische cellen worden zo genoemd omdat ze een echte kern hebben die is ingesloten in een membraan. Dieren, planten, schimmels en protisten zijn voorbeelden van organismen die eukaryotische cellen bevatten. Prokaryotische organismen omvatten bacteriën en archeologen. De prokaryotische celkern is niet ingesloten in een membraan.
Prokaryoten kunnen leven in omgevingen die dodelijk zouden zijn voor de meeste andere organismen. Deze extremofielen kunnen leven en gedijen in verschillende extreme habitats. Archeërs leven bijvoorbeeld in gebieden zoals hydrothermische ventilatieopeningen, warmwaterbronnen, moerassen, wetlands en zelfs dierlijke darmen.
Wetenschappers hebben geschat dat ongeveer 95% van alle cellen in het lichaam bacteriën zijn. De overgrote meerderheid van deze microben kan worden gevonden in het spijsverteringskanaal. Miljarden bacteriën leven ook op de huid.
Cellen bevatten DNA (deoxyribonucleïnezuur) en RNA (ribonucleïnezuur), de genetische informatie die nodig is voor het sturen van cellulaire activiteiten. DNA en RNA zijn moleculen die nucleïnezuren worden genoemd. In prokaryotische cellen wordt het enkele bacteriële DNA-molecuul niet gescheiden van de rest van de cel maar opgerold in een gebied van het cytoplasma dat het nucleïde gebied wordt genoemd. In eukaryotische cellen bevinden DNA-moleculen zich in de kern van de cel. DNA en eiwitten zijn de belangrijkste componenten van chromosomen. Menselijke cellen bevatten 23 paar chromosomen (voor een totaal van 46). Er zijn 22 paar autosomen (niet-geslachtschromosomen) en één paar geslachtschromosomen. De X- en Y-geslachtschromosomen bepalen het geslacht.
Organellen hebben een breed scala aan verantwoordelijkheden binnen een cel die alles omvatten, van het leveren van energie tot het produceren van hormonen en enzymen. Eukaryotische cellen bevatten verschillende soorten organellen, terwijl prokaryotische cellen enkele organellen (ribosomen) bevatten en geen enkele die door een membraan worden gebonden. Er zijn ook verschillen tussen de soorten organellen die binnen verschillende eukaryotische celtypen worden gevonden. Plantencellen bevatten bijvoorbeeld structuren zoals een celwand en chloroplasten die niet in dierlijke cellen voorkomen. Andere voorbeelden van organellen zijn onder meer:
De meeste prokaryotische cellen repliceren door een proces dat binaire splijting wordt genoemd. Dit is een type kloneringsproces waarbij twee identieke cellen worden afgeleid van een enkele cel. Eukaryote organismen kunnen ook aseksueel reproduceren door mitose. Bovendien zijn sommige eukaryoten in staat tot seksuele reproductie. Dit omvat de fusie van geslachtscellen of gameten. Gameten worden geproduceerd door een proces dat meiose wordt genoemd.
Weefsels zijn groepen cellen met zowel een gedeelde structuur als functie. Cellen waaruit dierlijke weefsels bestaan, worden soms samen geweven met extracellulaire vezels en worden af en toe bijeengehouden door een kleverige substantie die de cellen bedekt. Verschillende soorten weefsels kunnen ook samen worden gerangschikt om organen te vormen. Groepen orgels kunnen op hun beurt orgelsystemen vormen.
Cellen in het menselijk lichaam hebben verschillende levensduur, afhankelijk van het type en de functie van de cel. Ze kunnen overal wonen, van een paar dagen tot een jaar. Bepaalde cellen van het spijsverteringskanaal leven slechts enkele dagen, terwijl sommige cellen van het immuunsysteem tot zes weken kunnen leven. Alvleeskliercellen kunnen een jaar lang leven.