Menselijk gedrag en het identificeren van zijn functies

Gedrag is wat mensen doen en het is waarneembaar en meetbaar. Of het nu is om van de ene plaats naar de andere te lopen of om je knokkels te kraken, gedrag dient een soort functie.

In de op onderzoek gebaseerde benadering van het modificeren van gedrag, genaamd Toegepaste Gedragsanalyse, wordt de functie van ongepast gedrag gezocht, om een ​​vervangend gedrag te vinden om het te vervangen. Elk gedrag dient een functie en biedt een gevolg of versterking voor het gedrag.

De functie van een gedrag vinden

Wanneer men met succes de functie van het gedrag identificeert, kan men een alternatief, acceptabel gedrag versterken dat dit zal vervangen. Wanneer een student een andere behoefte of functie heeft die op een andere manier wordt vervuld, zal het onaangepaste of onaanvaardbare gedrag minder snel terugkeren. Als een kind bijvoorbeeld aandacht nodig heeft en men op een gepaste manier aandacht geeft vanwege gepast gedrag, hebben mensen de neiging om het juiste gedrag te cementeren en het minder waarschijnlijk maken dat ongepast of ongewenst gedrag verschijnt.

De zes meest voorkomende functies voor gedrag

  1. Om een ​​voorkeursitem of -activiteit te verkrijgen.
  2. Ontsnappen of vermijden. Het gedrag helpt het kind te ontsnappen aan een omgeving of activiteit die hij of zij niet wil.
  3. Om aandacht te krijgen van belangrijke volwassenen of leeftijdgenoten.
  4. Communiceren. Dit geldt vooral voor kinderen met een handicap die hun communicatievermogen beperken.
  5. Zelfstimulatie, wanneer het gedrag zelf voor versterking zorgt.
  6. Controle of vermogen. Sommige studenten voelen zich bijzonder machteloos en een problematisch gedrag kan hen een gevoel van macht of controle geven.

Identificatie van de functie

ABA gebruikt een eenvoudig acroniem, terwijl ABC (Antecedent-Behavior-Consequence) de drie centrale delen van gedrag definieert. De definities zijn als volgt:

  • Antecedent: De omgeving waarin het gedrag zich voordoet en de omstandigheden rondom het optreden van het gedrag of mensen in de omgeving wanneer het gedrag zich voordoet.
  • Gedrag: Het gedrag, wat de student eigenlijk doet, moet worden gedefinieerd.
  • Gevolg: Alles wat er gebeurt na het gedrag, inclusief hoe mensen reageren op het gedrag en wat er gebeurt met de rest van het educatieve programma van de student.

Het duidelijkste bewijs van hoe een gedrag voor een kind functioneert, wordt gezien in het antecedent (A) en het gevolg (C.)

Het antecedent

In het antecedent gebeurt alles onmiddellijk voordat het gedrag zich voordoet. Het wordt soms ook "de setting-gebeurtenis" genoemd, maar een setting-gebeurtenis kan onderdeel zijn van het antecedent en niet van het geheel.

De leraar of ABA-beoefenaar moet vragen of er iets in de omgeving is dat tot het gedrag kan leiden, zoals ontsnappende harde geluiden, een persoon die altijd een eis stelt of een routine-verandering die voor een kind beangstigend lijkt. Er kan ook iets gebeuren in die omgeving dat een oorzakelijk verband lijkt te hebben, zoals de ingang van een mooi meisje dat aandacht kan trekken.

Het gevolg

In ABA heeft de term consequentie een zeer specifieke betekenis, die tegelijkertijd breder is dan het gebruik van 'consequentie', zoals gewoonlijk, 'straf'. Het gevolg is wat er gebeurt als gevolg van het gedrag.

Dat gevolg is meestal de "beloning" of "versterking" voor het gedrag. Overweeg consequenties zoals het kind dat uit de kamer wordt gehaald of de leraar die zich terugtrekt en het kind iets gemakkelijker of leuks geeft om te doen. Een ander gevolg kan zijn dat de leraar heel boos wordt en begint te schreeuwen. Het is meestal in hoe de consequentie samenwerkt met het antecedent dat men de functie van het gedrag kan vinden. 

Voorbeelden van de cruciale gedragsdelen

Voorbeeld 1: Jeremy heeft zijn kleren uitgetrokken in de klas.

Tijdens een gestructureerde observatie merkte de therapeut op dat wanneer de tijd voor kunst nadert, Jeremy echt geagiteerd raakt. Wanneer de leraar aankondigt: "Tijd om op te ruimen om naar kunst te gaan," werpt Jeremy zichzelf op de vloer en begint zijn shirt uit te trekken. Het is nu zover dat hij snel zijn sokken en broek uittrekt, dus het kantoor zal zijn moeder bellen om hem naar huis te brengen.

De functie hier is om te ontsnappen. Jeremy hoeft niet naar de kunstles te gaan. De leraren moeten uitzoeken wat Jeremy wil ontsnappen aan kunst. De leraar kan beginnen zijn favoriete speelgoed naar de kunst te brengen en geen eisen aan hem stellen, of hij / zij wil misschien koptelefoons op Jeremy zetten (de kamer kan te luid zijn, of de stem van de leraren kan te hoog zijn.)

Voorbeeld 2: Op het moment dat Hilary een vraag na groep krijgt, begint ze driftig te worden.

Ze ruimt haar bureau op met een zwaai, slaat het om en gooit zichzelf op de vloer. Onlangs heeft ze bijten toegevoegd. Het heeft maar liefst een half uur geduurd om haar te kalmeren, maar nadat ze de andere studenten had aangevallen, stuurde de directeur haar naar huis met mama, die ze de rest van de dag voor zichzelf heeft.

Dit is een andere functie van ontsnappen, hoewel je vanwege het gevolg zou kunnen zeggen dat het ook indirect aandacht is, omdat ze de onverdeelde aandacht van moeder krijgt als ze thuiskomt. De lerares moet werken aan het langzaam vormgeven van het academische gedrag, door haar voorkeursactiviteiten aan haar bureau te geven en ervoor te zorgen dat er een huisnotitie is die mama helpt Hilary extra aandacht te geven, weg van haar typische broers en zussen, wanneer ze een geweldige dag heeft.

Voorbeeld 3: Carlos is een zevende klasser met laag functionerend autisme.

Hij heeft meisjes geslagen wanneer hij naar lunch of sportschool gaat, hoewel niet moeilijk. Ze worden liefdevol 'liefdesvleermuizen' genoemd. Hij slaat af en toe een jongen met lang haar, maar zijn focus ligt meestal op meisjes. Hij grijnst meestal nadat hij het heeft gedaan.

Hier is de functie aandacht. Carlos is een adolescente jongen en hij wil de aandacht van mooie meisjes. Hij moet leren meisjes op de juiste manier te begroeten om hun aandacht te krijgen.