Zinnen schrijven voor beginners

Hier zijn vier soorten zinnen om te beginnen met schrijven in het Engels. Volg het voorbeeld in elk type zin. Leer deze symbolen om elk type zin te begrijpen. Deze symbolen vertegenwoordigen delen van meningsuiting in het Engels. Delen van meningsuiting zijn de verschillende soorten woorden in het Engels.

Sleutel tot symbolen

S = onderwerp 

Onderwerpen omvatten Ik jij hij zij het wij zij en namen van mensen: Mark, Mary, Tom, enz. of soorten mensen: kinderen, studenten, ouders, leerkrachten, enz.

V = werkwoord 

Eenvoudige zinnen gebruiken het werkwoord 'zijn' zoals: Ik ben een leraar. / Ze zijn grappig. Werkwoorden vertellen ons ook wat we doen: spelen / eten / rijden enz. of wat we denken: geloof / hoop / wil enz.

N = zelfstandig naamwoord 

Zelfstandige naamwoorden zijn objecten zoals boeken, stoel, foto, computer, enz. Zelfstandige naamwoorden hebben enkelvouds- en meervoudsvormen: boek - boeken, kind - kinderen, auto - auto's, enz.

adj = Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijke naamwoorden vertellen hoe iemand of iets is. Bijvoorbeeld: groot, klein, lang, interessant, enz. 

Prep P = Voorlopige zin

Prepositional zinnen vertellen ons waar iemand of iets is. Prepositional zinnen zijn vaak drie woorden en beginnen met een voorzetsel: Bijvoorbeeld: in het huis, in de winkel, aan de muur, enz.

() = Haakjes

Als u iets tussen haakjes ziet (), kunt u het type woord gebruiken of weglaten.

Begin eenvoudig: zinnen met zelfstandige naamwoorden

Hier is het eerste type eenvoudige zin. Gebruik het werkwoord 'zijn'. Als u één object hebt, gebruikt u 'a' of 'an' voor het object. Als u meer dan één object hebt, gebruik dan niet 'a' of 'an'.

S + be + (a) + N

ik ben een leraar.
Ze is een student.
Het zijn jongens.
Wij zijn werknemers.

Oefening: vijf zinnen met zelfstandige naamwoorden

Schrijf op een stuk papier vijf zinnen met zelfstandige naamwoorden.

Volgende stap: Zinnen met bijvoeglijke naamwoorden

Het volgende type zin gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om het onderwerp van een zin te beschrijven. Gebruik geen 'a' of 'an' wanneer de zin eindigt op een bijvoeglijk naamwoord. Wijzig de vorm van het bijvoeglijk naamwoord niet als het onderwerp meervoud of enkelvoud is.

S + be + Adj

Tim is lang.
Ze zijn rijk.
Dit is makkelijk.
We zijn gelukkig.

Oefening: vijf zinnen met bijvoeglijke naamwoorden

Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om vijf zinnen te schrijven. 

Combineer: Zinnen met bijvoeglijke naamwoorden + zelfstandige naamwoorden

Combineer vervolgens de twee soorten zinnen. Plaats het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord dat het wijzigt. Gebruik 'a' of 'an' met enkelvoudige objecten, of niets met meervoudige objecten.

S + be + (a, an) + Adj + N

Hij is een gelukkige man.
Het zijn grappige studenten.
Mary is een triest meisje.
Peter is een goede vader.

Oefening: Vijf zinnen met bijvoeglijke naamwoorden + zelfstandige naamwoorden

Gebruik bijvoeglijke naamwoorden + zelfstandige naamwoorden om vijf zinnen te schrijven. 

Voeg voorlopige zinnen toe aan uw zinnen

De volgende stap is het toevoegen van korte voorzetselzinnen om ons te vertellen waar iemand of iets is. Gebruik 'a' of 'an' of gebruik 'de' voor een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord als het object enkelvoudig en specifiek is. 'De' wordt gebruikt wanneer iets specifieks wordt begrepen door de persoon die schrijft en de persoon die de zin leest. Merk op dat sommige zinnen zijn geschreven met bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden, en anderen zonder.

S + be + (a, an, the) + (adj) + (N) + Prep P

Tom is in de kamer.
Mary is de vrouw aan de deur.
Er is een boek op de tafel.
Er zijn bloemen in de vaas.

Oefening: vijf zinnen met voorlopige zinnen

Gebruik voorzetsels om vijf zinnen te schrijven. 

Begin andere werkwoorden te gebruiken

Gebruik ten slotte andere werkwoorden dan 'zijn' om uit te drukken wat er gebeurt of wat mensen denken.

S + V + (a, an, the) + (adj) + (N) + (Prep P)

Peter speelt piano in de woonkamer.
De leraar schrijft zinnen op het bord.
We lunchen in de keuken.
Ze kopen eten in de supermarkt.

Oefening: vijf zinnen met voorlopige zinnen

Gebruik andere werkwoorden om vijf zinnen te schrijven.