Als er een Top 10-lijst voor Spaanse werkwoorden was gemaakt die veelzijdig was door middel van idioom, tener zou zeker in die lijst staan. Een schat aan zinnen gebruiken tener worden vaak gebruikt om emoties of staat van zijn aan te duiden, en in veel daarvan tener kan worden vertaald als 'zijn' in plaats van meer letterlijk 'hebben'.
Er zijn ook tal van andere idiomen die gebruiken tener. (Zoals hier gebruikt, is een idioom een zin die een betekenis heeft die min of meer onafhankelijk is van de woorden in de zin). Je komt ze altijd tegen tijdens het schrijven en in gesprek.
Misschien wel de meest voorkomende is de zin wachtrij (meestal in een vervoegde vorm) gevolgd door een infinitief en betekent "moeten": Tengo que salir. (Ik moet gaan.) Tendrás que comer. (Je zult moeten eten.)
Onthoud dat tener is zeer onregelmatig in zijn vervoeging.
Hier volgen enkele van de andere veel voorkomende idiomatische zinnen die worden gebruikt tener. Woorden tussen haakjes geven aan dat minder generieke woorden moeten worden vervangen:
tener ... años (om ... jaar oud te zijn) - Tengo 33 jaar. (Ik ben 33 jaar oud.)
tener claro que (om dat duidelijk te begrijpen of te realiseren) - Amelia tiene claro que irá a prisión. (Amelia begrijpt duidelijk dat ze naar de gevangenis gaat.)
tener cuidado (voorzichtig zijn) - Tien cuidado con lo que deseas. (Wees voorzichtig met wat je wenst.)
tener ... de ancho / largo / altura (om ... breed / lang / lang te zijn) - Tiene 23 centímetros de ancho. (Het is 23 centimeter breed.)
tenien a bien [hacer algo] (om fit te zijn [om iets te doen]) - Mi esposa tiene a bien comprar un coche. (Mijn vrouw ziet er naar uit om een auto te kopen.)
tener a [alguién] por… (om te beschouwen of [iemand] te zijn) - Tengo een Roberto por tonto. Ik beschouw (of neem) Roberto als een dwaas.
tener ganas de [algo] ([iets] willen hebben, zin hebben om [iets] te hebben) - Es importante que tengas ganas de trabajar y aprender. (Het is belangrijk dat je wilt werken en leren.)
tener por seguro (om te rusten of verzekerd te zijn, als zekerheid te nemen) - Ten por seguro que vamos a Buenos Aires. (Wees gerust dat we naar Buenos Aires gaan.)
tender prisa (haast of haast hebben) - Laura tenía prisa por salir el país. (Laura had haast om het land te verlaten.)
tener que ver con (om een connectie te hebben, om iets mee te hebben) - Geen teníamos que ver con el incidente. (We hadden niets met het incident te maken.)
tener razón (om gelijk of juist te zijn) - En América el cliente siempre tiene razón. (In Amerika heeft de klant altijd gelijk.)