jugar is een veel voorkomend werkwoord dat meestal 'spelen' betekent. De vervoeging ervan is op twee manieren onregelmatig:
jugar is uniek in zijn vervoeging. De paar andere werkwoorden die eindigen op -ugar volg het patroon niet.
Onregelmatige vormen worden hieronder vetgedrukt weergegeven. Vertalingen worden gegeven als leidraad en in het echte leven kan variëren met de context.
Jugar (spelen)
jugando (Spelen)
jugado (Gespeeld)
yo juego, tú Juegas, usted / él / ella juega, nosotros / as jugamos, vosotros / as jugáis, ustedes / ellos / ellas juegan (Ik speel, jij speelt, hij speelt, etc.)
yo jugué, tú jugaste, usted / él / ella jugó, nosotros / as jugamos, vosotros / as jugasteis, ustedes / ellos / ellas jugaron (ik speelde, jij speelde, zij speelde, enz.)
yo jugaba, tú jugabas, usted / él / ella jugaba, nosotros / as jugábamos, vosotros / as jugabais, ustedes / ellos / ellas jugaban (ik speelde, je speelde, hij speelde, etc.)
yo jugaré, tú jugarás, usted / él / ella jugará, nosotros / as jugaremos, vosotros / as jugaréis, ustedes / ellos / ellas jugarán (ik zal spelen, jij zult spelen, zij zal spelen, enz.)
yo jugaría, tú jugarías, usted / él / ella jugaría, nosotros / as jugaríamos, vosotros / as jugaríais, ustedes / ellos / ellas jugarían (ik zou spelen, jij zou spelen, hij zou spelen, enz.)
que yo juegue, que tú juegues, que usted / él / ella juegue, que nosotros / as juguemos, que vosotros / as juguéis, que ustedes / ellos / ellas jueguen (dat ik speel, dat jij speelt, dat zij speelt, etc.)
que yo jugara (jugase), que tú jugaras (jugases), que usted / él / ella jugara (jugase), que nosotros / as jugáramos (jugásemos), que vosotros / as jugarais (jugaseis), que ustedes / ellos / ellas jugaran (jugasen) (dat ik speelde, dat jij speelde, dat hij speelde, enz.)
juega nee, nee juegues tú, juegue usted, juguemos nosotros / as, jugad vosotros / as, geen juguéis vosotros / as, jueguen ustedes (speel, speel niet, speel, laten we spelen, etc.)
yo hij jugado, tú heeft jugado, usted / él / ella ha jugado, nosotros / as hemos jugado, vosotros habéis jugado, ustedes / ellos / ellas han jugado (ik heb gespeeld, jij hebt gespeeld, zij heeft gespeeld, enz.)
yo había jugado, tú había jugado, usted / él / ella había jugado, nosotros / as habíamos jugado, vosotros habíais jugado, ustedes / ellos / ellas habían jugado (dat ik had gespeeld, dat je had gespeeld, dat hij had gespeeld, enz. .)
yo habré jugado, tú habrás jugado, usted / él / ella habrá jugado, nosotros / as habremos jugado, vosotros habréis jugado, ustedes / ellos / ellas habrán jugado (ik zal gespeeld hebben, jij zult gespeeld hebben, zij zal gespeeld hebben, enz. .)
yo haya jugado, tú hayas jugado, usted / él / ella haya jugado, nosotros / as hayamos jugado, vosotros hayáis jugado, ustedes / ellos / ellas hayan jugado (dat ik heb gespeeld, dat je hebt gespeeld, dat hij heeft gespeeld, enz. .)
yo hubiera / hubiese jugado, tú hubieras / hubieses jugado, usted / él / ella hubiera / hubieses jugado, nosotros / as hubiéramos / hubiésemos jugado, vosotros hubierais / hubieseis jugado, ustedes / ellos / ellas / hubiesan die hubies , dat je had gespeeld, dat ze had gespeeld, etc.)
yo habría jugado, tú habrías jugado, usted / él / ella habría jugado, nosotros / as habríamos jugado, vosotros habríais jugado, ustedes / ellos / ellas habrían jugado (ik zou gespeeld hebben, jij zou gespeeld hebben, hij zou gespeeld hebben, enz. .)
De vele progressieve tijden gebruiken de juiste vorm van estar gevolgd door de gerund, jugando.
Los niños españoles quieren Jugar más con sus padres. (Spaanse kinderen willen meer met hun ouders spelen. Infinitief.)
Es el partido más importante que hij jugado en mi vida. (Het is de belangrijkste wedstrijd die ik in mijn leven heb gespeeld. Perfect aanwezig.)
Los niños juegan al escondite. (De kinderen spelen verstoppertje. Huidig indicatief.)
Me estoy jugando la vida profesional. (Ik speel het professionele leven. Present progressief.)
Ayer jugué todo el día sin problemas. (Gisteren speelde ik de hele dag zonder problemen. Preterite.)
Muchas uitwerpselen jugamos mejores que ustedes. (We spelen / speelden vaak beter dan jij. Deze zin kan in de tegenwoordige tijd of in de voorlopige tijd zijn, afhankelijk van de context.)
Mis hijos jugaban en la calle mientras yo limpiaba la casa. (Mijn kinderen speelden op straat terwijl ik het huis schoonmaakte. Imperfect.)
yo Estaba Jugando en el parque central de la universidad. (Ik speelde in het centrale park van de universiteit. Imperfect progressief indicatief.)
Si hubiéramos tenido más tiempo, habríamos jugado mejor. (Als we meer tijd hadden gehad, hadden we beter gespeeld. Voorwaardelijk perfect.)
Serás emparejado con un compañero con el que jugarás durante la duración de la ronda. (Je wordt gekoppeld aan een metgezel met wie je de hele ronde door speelt. Toekomst.)
zie habré jugado mil veces, y nunca me cansa. (Ik zal het 1000 keer gespeeld hebben en ik word het nooit moe. Perfect voor de toekomst.)
Su madre me garantizó que él siempre jugaría een fondo. (Zijn moeder garandeerde me dat hij altijd op zijn best zou spelen. Voorwaardelijk.)
Busco en videojuego que juegues con otras personas. (Ik ben op zoek naar een videogame die je met andere mensen speelt. Presenteer subjunctief.)
Tenía un proyecto para desarrollar programas de cómputo que jugaran ajedrez. (Ze had een project voor het ontwikkelen van computerprogramma's om te schaken. Onvolmaakte conjunctief.)
¡juega een top! (Speel op je best! Gebiedende wijs.)
Los niños habrán estado jugando en el bosque. (De kinderen zullen in het bos hebben gespeeld. Future progressive perfect.)