Hoe en wanneer de Common French Preposition Sur te gebruiken

Het Franse voorzetsel sur, een van de meest voorkomende in de Franse taal, betekent meestal "aan", maar het heeft ook een paar andere betekenissen, afhankelijk van waar het mee wordt gebruikt. Daar zijn ze.

Plaats

  • un livre sur la table > een boek op tafel
  • sur ma route > onderweg
  • sur la foto > op de foto
  • sur le stade / le marché > in het stadion / de markt
  • sur la chaussée, le boulevard, l'avenue > in de weg, boulevard, laan
  • Il neige sur tout le Canada. > Het sneeuwt in heel Canada.

Richting

  • tourner sur la gauche > om naar links te draaien
  • revenir sur Parijs > om terug te keren naar Parijs

Geschatte tijd

  • arriver sur les six heures > om ongeveer 6 uur aan te komen
  • Elle va sur ses 50 ans. > Ze gaat op 50 (jaar oud).
  • sur une période d'un an > over een periode / de loop van een jaar

Aandeel / Ratio

  • trois fois sur quatre > drie keer uit vier
  • un enfant sur cinq > één kind op vijf
  • une semaine sur deux > om de week

Onderwerp / onderwerp

  • een artikel over les roses > een artikel over rozen
  • une causerie sur l'égalité > een gesprek over / over gelijkheid

Na enkele werkwoorden gevolgd door een indirect object

sur is ook vereist na bepaalde Franse werkwoorden en zinnen die worden gevolgd door een indirect object. Merk op dat er soms geen equivalent voorzetsel in het Engels is, maar het Franse gebruik is idiomatisch. Dergelijke werkwoorden en zinsdelen zijn onder meer:

  • acheter quelque heeft sur le marché> gekozen om iets op de markt te kopen
  • appuyer sur (le bouton)> indrukken (de knop)
  • appuyer sur (le mur)> leunen (tegen de muur)
  • arriver sur (midi)> rond het middaguur aankomen
  • compter sur> rekenen op
  • concentrer sur> zich concentreren op
  • copier sur quelqu'un> van iemand kopiëren
  • croire quelqu'un sur parole> om iemand's woord te nemen, om iemand op zijn woord te nemen
  • diriger zoon aandacht sur> om je aandacht op te richten
  • donner sur> over het hoofd zien, openen naar
  • écrire sur> om over te schrijven
  • s'endormir sur (un livre, son travail)> in slaap vallen (over een boek, op het werk)
  • s'étendre sur> te verspreiden
  • fermer la porte sur (vous, lui)> om de deur achter je te sluiten (jij, hem)
  • interroger quelqu'un sur quelque koos> iemand ergens vragen over stellen
  • se jeter sur quelqu'un> zich op iemand werpen
  • loucher sur> lonken
  • prendre modèle sur quelqu'un> zich op iemand modelleren
  • questionner quelqu'un sur quelque koos> iemand ergens vragen over stellen
  • réfléchir sur> om over na te denken, na te denken
  • régner sur regeren
  • rejeter une faute sur quelqu'un> om iemand de schuld te geven
  • rester sur la défensive> om in de verdediging te blijven
  • rester sur ses gardes> om op je hoede te blijven
  • revenir sur (un sujet)> om terug te gaan (een onderwerp)
  • sauter sur une occasion> om een ​​kans te grijpen
  • tirer sur> om op te schieten
  • tourner sur (l'église, la droite)> draaien (richting de kerk, rechts)