Overzicht grammaticale lessen

De tijden moesten regelmatig worden herzien. Deze les biedt oefeningen die studenten helpen gespannen namen en gebruiken te beoordelen terwijl ze een gesprek "leren kennen" hebben. Onder het werkblad vindt u de antwoorden op de oefeningen. 

Doel: Inductief de structuur en namen van basistijden induceren

Werkzaamheid: Persoonlijke vragen met vervolgnaam en hulpwerkquizzen

Niveau: tussen-

outline:

  • Verdeel de studenten in groepen van 2 tot 4
  • Laat studenten de persoonlijke informatiequiz doen
  • Controleer de antwoorden als klas, vraag de cursisten om snel te vertellen wat ze over hun medestudenten hebben geleerd
  • Laat groepen gespannen namen identificeren die in vragen in paren worden gebruikt. Zodra de studenten gespannen namen identificeren, vraag hen om de uitleg voor elke gebruikte tijd te matchen
  • Geef hulpwerkwoordoefeningen aan studenten om individueel te worden gedaan
  • Correcte aanvullende oefening in de klas

Persoonlijke informatiequiz

Beantwoord deze vragen en bespreek met een partner.

  1. Wanneer heb je voor het laatst een film gezien??
  2. Hoe vaak ben je in het buitenland geweest??
  3. Van wat voor soort boeken hou je van lezen?
  4. Wanneer is je auto gemaakt??
  5. Hoe lang leer je al Engels??
  6. Hoe zal het weer morgen zijn?
  7. Wat deed je gisteravond om 7 uur??
  8. Wat zijn je ouders aan het doen?
  9. Waar worden je lessen gegeven??
  10. Wat ga je doen nadat deze cursus is afgelopen??

Bepaal samen met je partner de namen van de tijden die in de bovenstaande vragen worden gebruikt.

  • Onvoltooid verleden tijd
  • Passieve tegenwoordige tijd
  • Voltooid tegenwoordige tijd
  • Toekomstige bedoeling / plan
  • Present Perfect Continuous
  • Passieve verleden tijd
  • Toekomstvoorspelling
  • Onvoltooid Tegenwoordige Tijd
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd
  • Verleden tijd

Pas het allemaal aan tot hoe elke tijd wordt gebruikt.

  • Iets dat in het verleden is gebeurd
  • Iets dat elke dag door iemand wordt gedaan
  • Een actie nu
  • Er gebeurde iets toen er iets anders gebeurde
  • Iets dat iemand of iets anders is aangedaan
  • Gebruikt om na te denken over de toekomst
  • Iets dat je voor de toekomst hebt gepland
  • Wordt gebruikt om ervaringen in het leven te bespreken
  • Een tijdsduur van tijd tot tijd uitdrukken
  • Spreken over iets dat elke dag waar is
  • Iets dat iemand of iets anders is aangedaan

Opvuloefening

Voer het juiste hulpwerkwoord in. Kies tussen: zijn, is, doet, doet, deed, heeft of zal.

  1. Hij ____ speelt momenteel gitaar.
  2. Jackie woonde een paar maanden in Parijs.
  3. Welke sporten _____ hij leuk vindt?
  4. Ze _____ reisden de hele wereld over.
  5. Mijn schoenen _____ gemaakt in Italië.
  6. Peter ____ zal aanstaande donderdag naar Londen vliegen.
  7. Denkt u dat de huidige regering snel verandert?
  8. Yamaha-piano's ____ gemaakt in Japan.
  9. Jane ____ doet haar huiswerk toen ik gisteravond thuiskwam.
  10. Wanneer ____ kom je gisteravond aan?

antwoorden

Oefening 1: Quiz persoonlijke informatie

  1. Wanneer heb je voor het laatst een film gezien? - Past Simple / Iets dat in het verleden is gebeurd
  2. Hoe vaak ben je in het buitenland geweest? - Present Perfect / Gebruikt om ervaringen in het leven te bespreken
  3. Wat voor soort boeken lees je graag? - Presenteren Eenvoudig / Spreken over iets dat elke dag waar is
  4. Wanneer is uw auto gemaakt? - Past Simple Passive / Iets dat iemand of iets anders is aangedaan
  5. Hoe lang leer je al Engels? - Presenteer Perfect Continuous / Expressie van tijd tot tijd
  6. Hoe zal het weer morgen zijn? - Toekomstvoorspelling / Wordt gebruikt om na te denken over de toekomst
  7. Wat deed je gisteravond om 7 uur? - Verleden Continu / Er gebeurde iets toen er iets anders gebeurde
  8. Wat zijn je ouders aan het doen? - Presenteer Continu / Een actie nu
  9. Waar worden uw lessen gegeven? - Presenteer Simple Passive / Iets dat elke dag door iemand wordt gedaan
  10. Wat ga je doen nadat deze cursus is afgelopen? - Toekomstige intentie / plan / iets dat je hebt gepland voor de toekomst

Oefening 2: Gap FIll-oefening

  1. is
  2. heeft
  3. doet
  4. hebben
  5. zijn
  6. is
  7. zullen
  8. zijn
  9. was
  10. deed