Homofoons zijn woorden die dezelfde uitspraak hebben, maar verschillende betekenissen en soms spellingen. Daarom kunnen Franse homofoons problemen veroorzaken met het mondeling begrip en spelling. Deze pagina's zouden u moeten helpen het verschil te begrijpen tussen de meest voorkomende Franse homofoons.
O, Oh - zie au
Aan (onbepaald subject voornaamwoord) - een, wij, zij
Op y va ? - Gaan wij?
ont - derde persoon meervoud vervoeging van avoir (te hebben)
Ils ont des vragen - Ze hebben enkele vragen
oranje - (onveranderlijk bijvoeglijk naamwoord) oranje
J'ai trois chemeert oranje - Ik heb drie oranje shirts
une oranje - Oranje fruit)
J'ai acheté trois sinaasappels - Ik heb drie sinaasappels gekocht
ou, où - zie août
la paie - betalen
la paix - vrede
le huisdier - (bekende) scheet
le pijn - brood
Je dois acheter du pain - Ik moet wat brood kopen
le pin - pijnboom
Je crois que c'est un pin - Ik vind het een den (boom)
paar- (bijvoeglijk naamwoord) - zelfs
C'est un nombre pair - Het is een even getal
le paar- - 'peer
Il est accepté par ses paren - Hij wordt geaccepteerd door zijn collega's
la paire - paar-
une paire de ciseaux - een paar scharen
le père - vader
C'est mon père - Het is mijn vader
par (voorzetsel) - door / met
Cette histoire a été écrite par un enfant - Dit verhaal is geschreven door een kind
pars - eerste en tweede persoon enkelvoud vervoeging van partir (om te vertrekken)
À quelle heure pars-tu ? - Hoe laat vertrek je??
een deel - derde persoon enkelvoud vervoeging van partir
une een deel - deel, deel
la part du lion - het leeuwendeel
omdat (conjunctieve zin) - omdat
Je l'ai fait parce que j'avais peur - Ik deed het omdat ik bang was
omdat - voorzetsel par + onbepaald relatief voornaamwoord ce que
Je suis surpris par ce que vous dites - Ik ben verrast door wat je zegt
parti - voltooid deelwoord van partir (om te vertrekken)
Il est déjà parti - Hij is al weg.
un parti - (politieke partij; optie, handelwijze
une partie - deel, bedrag
Divisez-le en quatre partijen - Verdeel het in vier delen.
la pâte - gebak, deeg, pasta
les pâtes - pasta
la patte - poot
la peau - huid
Les soins de la peau sont très importants - Huidverzorging is erg belangrijk
le pot - pot, pot, blikje
J'ai acheté un pot de confiture - Ik heb een pot jam gekocht
(On) peu - (een beetje
J'ai un peu d'argent - Ik heb een beetje geld
peux - eerste en tweede persoon enkelvoud vervoeging van pouvoir (kan, kunnen)
Je peux le faire - Ik kan het doen
peut - derde persoon enkelvoud vervoeging van pouvoir
phare - zie fard
liefdesdrank - zie filtre
plus tôt - eerder, eerder
On doit commencer une heure plus tôt - We moeten een uur eerder beginnen
plutôt - (bijwoord) in plaats daarvan
Je préfère plutôt la chemise rouge - Ik heb liever het rode shirt
le poids - gewicht
le pois - erwt, stip
la poix - teer, pek
le poing - vuist
Il m'a montré le poing ! - Hij schudde zijn vuist naar me!
le punt - punt, plaats; steek
Quel est son point de congélation ? - Wat is het vriespunt??
le porc - varken, varkensvlees
Je ne mange pas le porc - Ik eet geen varkensvlees
le haven - haven, haven
Sorteerpoort - Hij verliet de haven
le pouce - duim
la pousse - spruit
près (bijwoord) - dichtbij, dichtbij
J'habite tout près - ik woon vlakbij
prêt (bijvoeglijk naamwoord) - klaar
Es-tu prêt ? - Ben je klaar?
pu - voltooid deelwoord van het Franse werkwoord pouvoir (te kunnen)
pue (s) - enkelvoud vervoegingen van het Franse werkwoord puer (to stink)
puent - derde persoon meervoud vervoeging van puer
la kroeg (apocoop van publicité) - advertentie, advertentie, reclame
As-tu vu leur nouvelle pub ? - Heb je hun nieuwe advertentie gezien?
le kroeg - bar, café
C'est mon pub préféré - Het is mijn favoriete bar
q - zie cul
quand - wanneer
Quand vas-tu partir ? - Wanneer ga je weg?
quant - wat betreft
Quant à tes idées… - Wat betreft uw ideeën ...
qu'en - samentrekking van que + nl (bijwoordelijk voornaamwoord)
Qu'en pensez-vous ? - Wat denk jij ervan?
le kamp - kamp, kant
Il a changé de camp - Hij veranderde van partij
pot - zie auto
que (vragend voornaamwoord) - wat
Que veux-tu ? - Wat wil je?
que (relatief voornaamwoord) - dan, dat
Voici le livre que j'ai écrit - Hier is het boek dat ik schreef
la wachtrij - lijn, staart
Il faut faire la queue - We moeten in de rij staan
qu'eux - samentrekking van que + eux (benadrukt voornaamwoord)
J'ai plus d'idées qu'eux - Ik heb meer ideeën dan zij
Notitie: De klinker klinkt binnen que is iets anders dan in de andere twee, maar voor niet-native speakers klinken deze waarschijnlijk als homofoons
quel (le) (en) - (vragend bijvoeglijk naamwoord) welke
Quel livre vas-tu acheter ? - Welk boek ga je kopen?
qu'elle - samentrekking van que + elle
Tu es plus jolie qu'elle - Je bent mooier dan zij
quelque (s) - sommige
Il y a quelques problemèmes - Er zijn enkele problemen
quel (le) (s) que - wat dan ook
Quels que soient les problemèmes… - Wat de problemen ook zijn ...
quelquefois - soms (bijwoord)
Ça marche quelquefois - Het werkt soms
quelques fois - een paar keer
J'y suis allé quelques fois - Ik ben er een paar keer geweest
qu'il - samentrekking van que + il
Je pense qu'il est là - Ik denk dat hij daar is
qu'ils - samentrekking van que + ils
Je pense qu'ils sont là - Ik denk dat ze er zijn
quoique (ondergeschikte conjunctie) - hoewel
Quoique je suis malade… - Hoewel ik ziek ben ...
Quoi que (conjunctieve zin) - wat dan ook
Quoi que tu pense ... - Wat je ook denkt ...
r - letter van het Franse alfabet
lucht - (mannelijk zelfstandig naamwoord) air; uiterlijk
Il a l'air malade - Hij ziet er ziek uit
une aire - gebied, zone, eyrie
Je cherche une aire de jeux - Ik ben op zoek naar een speeltuin
une ère - tijdperk
En l'an 1999 de notre ère - In 1900 AD
la reine - koningin
le renne - rendier
la roos - roos
J'aime bien les roses - Ik hou echt van rozen
le roos - roze
Je préfère la chemise rose - Ik geef de voorkeur aan het roze shirt
la losbol - wiel
Je sais changer une roue - Ik weet hoe ik een band moet verwisselen
le roux - rood (kop), roux
Il a les cheveux roux - Hij heeft rood haar
Voor het verschil in uitspraak tussen roue / roux en rue, zie mijn les over OU vs U
s - letter van het Franse alfabet
ès - in (een bepaald onderwerp)
Il een une licentie ès ingénierie - Hij heeft een BS in engineering
sa - zie ça
sain - gezond, gezond, gezond
Il est sain et sauf chez lui - Hij is veilig en gezond thuis
heilige - heilig, heilig
le vendredi saint - Goede Vrijdag
un heilige - heilige
un Sein - borst
sais, sait - zie c
zong, zonder, s'en - zie c'en
un saut - spring, spring
Il s'est levé d'un saut - Hij sprong overeind
un sceau - zegel, stempel, merk
C'est marqué d'un sceau - Het is gemarkeerd met een zegel
un seau - emmer, emmer
dwaas - dom, dwaas, dom
scie - zie ci
se - zie ce
le sel - zout
la selle - zadel
celle (demonstratief voornaamwoord) - deze / die
Je préfère celle-ci - Ik prefereer deze
s'en, sens, verzonden - zie c'en
zin - zie Cense
september, s'est + klinker, Sète - zie c'est + klinker
ses, s'est - zie c
s'était, s'étaient - zie c'était
si, zes - zie ci
signe - zie Cygne
dus ik - zichzelf
Il faut avoir confiance en soi - Je moet zelfverzekerd zijn
le dus ik - zelf, id
Le soi, le moi et le sur-moi - De id, het ego en de superego
sois - eerste en tweede persoon enkelvoud conjunctief van être (to be)
Il faut que tu sois là - Je moet er zijn
la Soie - zijde
C'est un chemisier en soie - Het is een zijden blouse
soient - meervoud derde persoon meervoud van être
soit - derde persoon enkelvoud zelfstandig naamwoord van être
le Sol - grond, vloer, slib
la zool - tong (vis)
la somme - som, bedrag
le somme - dutten, dutje
zoon (bezittelijk bijvoeglijk naamwoord) - zijn, haar, zijn
C'était zoon idée - Het was zijn idee
le zoon - geluid, zemelen
C'est un ingénieur de son et il n'aime pas la farine de son - Hij is een geluidstechnicus en houdt niet van zemelenmeel
sont - derde persoon meervoud vervoeging van être (to be)
Ils sont en retard - Ze zijn laat
un sou - cent
sous - onder
sur - sour (bijvoeglijk naamwoord)
C'est un peu sur - Het is een beetje zuur
sur (voorzetsel) - aan
Il n'y a rien sur la table - Er staat niets op de tafel
sûr - zeker, zeker
Oui, j'en suis sûr - Ja ik weet het zeker
s'y - zie ci
t - letter van het Franse alfabet
le de - thee
Je préfère le thé vert - Ik geef de voorkeur aan groene thee
ta (bezittelijk bijvoeglijk naamwoord) - jouw
Voici ta valise - Hier is je koffer
t'a - samentrekking van te (object voornaamwoord) + derde persoon enkelvoud vervoeging van avoir (hebben)
Il t'a déjà dit - Hij heeft het je al verteld
tant - zo (veel / veel)
Il travaille tant ! - Hij werkt zo veel!
le temps - weer tijd
Quel temps fait-il ? - Hoe is het weer?
tien - samentrekking van te + nl (bijwoordelijk voornaamwoord)
Je t'en donne deux - Ik geef je twee van hen
neigen (s) - enkelvoud vervoegingen van het Franse werkwoord tendre (to strain, tighten)
Tend la main et je te le donnera - Steek je hand uit en ik zal het je geven
tes (bezittelijk bijvoeglijk naamwoord) - jouw
Où sont tes stylos ? - Waar zijn je pennen??
t'es - samentrekking van te (wederkerend voornaamwoord) + tweede persoon enkelvoud vervoeging van être (to be) [in het passé composé van een voornaamwoordelijk werkwoord]
À quelle heure t'es-tu réveillé ? - Hoe laat ben JE opgestaan?
test - samentrekking van te (object voornaamwoord) + derde persoon enkelvoud van être
Qu'est-ce qui t'est arrivé ? - Wat is er met jou gebeurd?
le thon - tonijn)
ton (tweede persoon enkelvoud bezittelijk bijvoeglijk naamwoord) - uw
Où est ton sac ? - Waar is je tas??
un ton - toon, toonhoogte
Il parle sur un ton graf - Hij spreekt op een serieuze toon
tond (s) - enkelvoud vervoegingen van het Franse werkwoord tondre (to shear, mow)
Je tonds le gazon le samedi - Ik maai het gras op zaterdag
t'ont - samentrekking van te + derde persoon meervoud vervoeging van avoir (te hebben)
Ils t'ont menti - Ze hebben tegen je gelogen
le tic - tic, twitch
Il a un tic nerveux - Hij heeft een nerveuze tic
la tique - Kruis aan
Mon chien a des tiques - Mijn hond heeft teken
la tour - toren
le tour - tour, draai
tout - alles
le toux - hoesten
tu - u
tu - voltooid deelwoord van het Franse werkwoord se taire (to be quiet)
din (s) - enkelvoud vervoegingen van tuer (te doden)
Tuent - derde persoon meervoud vervoeging van tuer
u - Zie eu
ijdel - leeg, oppervlakkig
Ce sont de vains mots - Dat zijn lege woorden
le vin - wijn
vingt - twintig
vins - eerste en tweede persoon passé simple of venir (komt nog)
vint - derde persoon enkelvoud passé eenvoudig van venir
tappen - derde persoon enkelvoud vervoeging van vendre (te verkopen)
Il vend sa maison - Hij verkoopt zijn huis
vends - eerste en tweede persoon enkelvoud vervoeging van vendre
le luchten - wind
Ik ben een vent - Het is winderig
un ver - worm
un verre - glas
Vers (voorzetsel) - richting
un Vers - vers
Groen - groen
voie - eerste en derde persoon enkelvoud conjunctief van voir (zien)
Il faut qu'elle voie son frère - Ze moet haar broer zien
la voie - manier, route
C'est une voie privée - Het is een privéweg
voient - derde persoon meervoud indicatief en conjunctief van voir
voies - tweede persoon enkelvoud conjunctief van voir
VOI - eerste en tweede persoon enkelvoud indicatief voor voir
Je ne le vois pas - Ik zie het niet
voit - derde persoon enkelvoud indicatief voor voir
la voix - stem
Ils parlent à voix basse - Ze spreken met lage stemmen
voir - zien
Je ne peux pas voir l'écran - Ik kan het scherm niet zien
Voire - inderdaad, of zelfs, zo niet
C'est une bonne idée, voire excellente - Het is een goed of zelfs uitstekend idee
vu - voltooid deelwoord van voir (zien)
Je l'ai vu hier - ik heb hem gisteren gezien
vu (presentatief) - gegeven, gezien
Vu notre situatie… - Gezien onze situatie ...
la vue - zicht
Il perd la vue - Hij verliest zijn zicht
Y - zie i