Hoewel ser en estar beide betekenen 'zijn', voor de native Spaanse spreker betekenen ze niet hetzelfde. Als gevolg hiervan kunnen sommige bijvoeglijke naamwoorden van betekenis veranderen, afhankelijk van of ze ermee worden gebruikt ser of estar.
Een veel voorkomend voorbeeld is listo. Wanneer gebruikt met ser, het verwijst meestal naar slim of intelligent: El mono es listo, flexibele e innovador. (De aap is slim, flexibel en innovatief.) Maar in combinatie met estar, het betekent vaak "klaar": Dice que no está lista para convertirse en madre. (Ze zegt dat ze niet klaar is om moeder te worden.)
Een reden voor de betekenisverandering is omdat ser wordt meestal (hoewel er uitzonderingen zijn) gebruikt met blijvende of aangeboren eigenschappen - en in het geval van listo, je zou kunnen denken dat 'slim' in de betekenis vergelijkbaar is met het idee van 'altijd klaar'.
Hier volgen enkele andere bijvoeglijke naamwoorden waarvan u kunt denken dat ze van betekenis veranderen, afhankelijk van de vorm van 'zijn' waarmee ze worden gebruikt. Belangrijke opmerking, vooral voor beginnende Spaanse studenten: Zoals altijd is context essentieel om correct te begrijpen wat er wordt gezegd. De "regels" kunnen in het echte leven flexibeler zijn dan de manier waarop ze hier worden gepresenteerd. Ook zijn de onderstaande betekenissen niet de enige mogelijke.
ser aburrido (om saai te zijn): ¿Quién dijo que la ciencia tijdperk aburrida? (Wie zei dat wetenschap saai was?)
estar aburrido (vervelen): Recién llegué a este país con mis padres al principio Estaba aburrida. (Ik ben onlangs met mijn ouders in dit land aangekomen en verveelde me eerst.)
ser bueno (goed zijn): Escuchar ópera es bueno para el corazón. (Luisteren naar opera is goed voor het hart.)
estar bueno (om lekker, vers, seksueel aantrekkelijk te zijn): Si haces una ensalada con lechuga está buena, pero si le pones pepino y un buen aliño, ¿no está mejor? (Als je een salade met sla maakt, is het lekker, maar als je een komkommer en een goede dressing toevoegt, is het niet beter?)
ser cansado (saai, vermoeiend, vermoeiend): Buscar trabajo es cansado cuando te llenas de ansiedad. Op zoek naar werk is vermoeiend als je angstig bent.
estar cansado (moe zijn): Estaban cansados de la situación en su país. Ze waren de situatie in hun land beu.
ser despierto (om scherp te zijn, alert): Los dos eran despiertos pero nadie hablaba. (De twee waren alert maar niemand sprak.)
estar despierto (wakker zijn): Los dos Estaban despiertos y podían comunicarse. (De twee waren wakker en konden met elkaar communiceren.)
ser enfermo (om ziek te zijn, een ongeldige): El perro llegó a ser enfermo y murió. (De hond werd ziek en stierf. Ook in context, "ser enfermo"wordt soms gebruikt om te verwijzen naar psychische aandoeningen.)
estar enfermo (ziek zijn): Desde hace un año, yo Estaba enferma de estómago. (Sinds een jaar geleden heb ik een maagziekte.)