Alles over het Franse reguliere werkwoord 'Passer' ('to Pass')

passer ('passeren') is een veel voorkomende en nuttige standaard -er werkwoord, verreweg de grootste groep werkwoorden in de Franse taal. Het kan worden gebruikt als een transitief werkwoord dat een direct object of een intransitief werkwoord gebruikt, en daarbij worden de samengestelde tijden vervoegd met avoir of être.

Intransitief 'Passer' + 'être'

Zonder direct voorwerp, passer betekent "slagen" en vereist être in de samengestelde tijden:

  • Le train va passer dans cinq minuten. > De trein gaat over vijf minuten voorbij / voorbij.
  • Nous sommes passés devant la porte à midi. > We liepen rond de middag door de deur

Wanneer gevolgd door een infinitief, passer betekent "iets gaan / komen doen":

  • Je vais passer te voir demain. > Ik kom je morgen langs.
  • Pouvez-vous passer acheter du pain? > Kun je wat brood kopen??

Overgankelijk 'Passer' + 'Avoir'

Wanneer passer is overgankelijk en heeft een direct object, het betekent 'passeren', 'oversteken', 'doorgaan', en het vereist avoir als het hulpwerkwoord in de samengestelde tijden.

  • On doit passer la rivière avant le coucher du soleil. > We moeten de rivier oversteken voor zonsondergang.
  • Il a déjà passé la porte. > Hij is al door de deur gegaan.

passer wordt ook transitief gebruikt met een tijdsperiode die betekent "besteden":

  • Nous allons passer deux semaines en Frankrijk. > We gaan twee weken in Frankrijk doorbrengen
  • J'ai passé trois mois sur ce livre. >  Ik heb 3 maanden aan dat boek doorgebracht

Overgankelijk versus onovergankelijk

Hoewel de betekenissen bijna hetzelfde zijn, zit het verschil in het object (het zelfstandig naamwoord na het werkwoord). Als er geen object is, of als een voorzetsel het werkwoord en het object scheidt, is het werkwoord intransitief, zoals in Je suis passé devant la porte. Als er geen voorzetsel is, zoals in J'ai passé la porte, het is overgankelijk.

'Se Passer'

De voornaamwoordelijke se voorbijganger meestal betekent "plaatsvinden", "gebeuren" of, in verwijzing naar de tijd, "voorbijgaan".

  • Qu'est-ce qui se passe? > Wat is er aan de hand?
  • Tout s'est bien passé. > Alles is vlot verlopen.
  • Deux jours se sont passés. > Er gingen twee dagen voorbij.

Uitdrukkingen Met 'Passer'

Met idiomatische uitdrukkingen die het Franse werkwoord gebruiken passer, je kunt iemand boter geven, iemand boeien, de emmer schoppen en meer.

  • passer + kleding> om aan / in te glijden
  • passer + infinitief> om iets te gaan doen
  • passer à la douane> om door de douane te gaan
  • passer à la radio / télé> om op de radio / tv te zijn
  • passer à l'heure d'été> begin de zomertijd om de klokken vooruit te zetten
  • passer à l'heure d'hiver> om de klokken terug te draaien, de zomertijd te beëindigen
  • passer à pas lents> langzaam passeren
  • passer de bons momenten> een goede tijd hebben
  • passer de bouche en bouche> waarover geruchten gaan
  • passer des faux billets> vervalst geld doorgeven
  • passer devant Monsieur le maire> trouwen
  • passer du coq à l'âne> om het onderwerp te veranderen, maak een non-sequitur
  • passer en courant> voorbijrennen
  • passer en revue> te vermelden; in gedachten overgaan, doorgaan (figuurlijk) 
  • passer (en) + rangtelwoord > Om ___ versnelling in te schakelen
  • passer l'âge de> om te oud voor te zijn
  • passer l'arme à gauche (vertrouwd)> om tegen de emmer te trappen
  • passer la journée / soirée> om de dag / avond door te brengen
  • passer la main dans le dos à quelqu'un> iemand opvoeden
  • passer la tête à la porte> om je hoofd rond de deur te steken
  • passer le cap> om voorbij het ergste te komen, sla de hoek om, ga over de hindernis
  • passer le cap des 40 ans> 40 worden
  • passer le poteau> om de finishlijn te overschrijden
  • passer les bornes> te ver gaan
  • passer les menottes à quelqu'un> om iemand te boeien
  • passer par> doorlopen (een ervaring of tussenpersoon)
  • passer par de dures épreuves> om moeilijke tijden door te maken
  • passer par toutes les couleurs de l'arc-en-ciel> blozen naar de haarwortels, bleek worden (van angst)
  • passer par l'université> om door te studeren
  • voorbijganger> om voor te nemen, voor genomen te worden
  • passer quelque koos à quelqu'un> iets aan iemand doorgeven / overhandigen
  • passer quelque koos aux / par winst et pertes> iets afschrijven (als verlies)
  • passer quelque koos en fraude> iets smokkelen
  • passer quelque koos voor sous silence> iets in stilte voorbijgaan
  • passer quelqu'un à tabac> iemand in elkaar slaan
  • voorbijganger quelqu'un par les armes> om iemand neer te schieten door het vuurpeloton te schieten
  • passer sa colère sur quelqu'un> om iemand kwaad te maken
  • passer sa mauvaise humeur sur quelqu'un> om iemand slecht humeur op iemand uit te schakelen
  • passer sa vie à faire> om je leven door te brengen