41 Spaanse woorden die je rond La Casa kunt gebruiken

Als je bent zoals de meesten van ons, is de kans groot dat je meer tijd thuis doorbrengt dan ergens anders. Dus als u uw Spaanse vocabulaire wilt uitbreiden, kunt u overwegen om te beginnen met enkele van de plaatsen die u het meest kent.

Hierna volgen de meest voorkomende Spaanse woorden die worden gebruikt voor plaatsen en items in het huis. Merk op dat veel van de woorden kunnen variëren met de regio, en veel van de woorden kunnen andere betekenissen hebben in andere contexten. Bijvoorbeeld, terwijl dormitorio is een veelgebruikt woord voor slaapkamer, het kan ook verwijzen naar de slapende auto van een trein.

Kamers en gebieden van het huis

  • zolder: el ático, el desván, el entretecho
  • kelder: el sótano
  • badkamer: el baño, el cuarto de baño, el retrete
  • slaapkamer: el dormitorio
  • kast, kledingkast: el armario, el ropero
  • binnenplaats: el patio
  • den, studie: el estudio
  • eetkamer: el comedor
  • entryway: la entrada
  • familiekamer: la estancia, el cuarto de estar
  • garage: el garage, La Cochera
  • keuken: la cocina
  • huiskamer: la sala de estar, el salón
  • kamer: el cuarto

Woorden voor ingebouwde functies

  • plafond: el techo
  • kast: el armario, la despensa
  • deur: la puerta
  • stopcontact: el enchufe (de pared)
  • kraan: el grifo
  • verdieping: el suelo (vloer waarop wordt gelopen), el piso (niveau van een gebouw)
  • (aanrecht: el mostrador (de cocina), la encimera (andere woorden worden ook op verschillende gebieden gebruikt)
  • lamp: la lámpara
  • licht: La Luz, la lámpara, la lámpara de techo (plafondlamp), el plafón (plafondlamp)
  • spiegel: el espejo
  • dak: el tejado
  • wastafel: el fregadero, el fregadero de cocina (gootsteen), el fregadero de baño (wastafel in de badkamer)
  • trap: la escalera, las escaleras
  • toilet: el váter, el wáter, el inodoro, el servicio, el retrete
  • muur: la pared (binnen), el muro (buiten)
  • venster: la ventana

Woorden voor apparaten en meubels

  • bed: La Cama
  • blender: la licuadora
  • stoel: la silla
  • ladenkast: la cómoda
  • bank, bank: el sofá, el diván
  • vaatwasser: el lavavajillas, el lavaplatos, el friegaplatos (Dit zijn allemaal samengestelde zelfstandige naamwoorden.)
  • droger (voor kleding): la secadora
  • ijzer: la plancha
  • oven: el horno (el horno microondas, of gewoon el microondas, magnetron)
  • fornuis: la estufa, la cocina (gebruik varieert per regio)
  • tafel: la mesa
  • tosti apparaat: el tostador, la tostadora
  • stofzuiger: la aspiradora
  • wasmachine (voor kleding): la lavadora