Het is duidelijk dat je niet in staat zult zijn om alles wat je wilt zeggen te zeggen met slechts 100 Spaanse woorden - hoewel je verrassend goed zou kunnen doen met minder dan 1.000. Maar als je deze 100 woorden kunt leren en begrijpen hoe ze worden gebruikt, zul je een lange weg kunnen afleggen om vrij in het Spaans te communiceren.
De onderstaande definities zijn voor snelle referentie; alle woorden kunnen op extra manieren worden vertaald.
1. gracias (bedankt)
2. ser (worden)
3. een (naar)
4. ir (gaan)
5. estar (zijn)
6. bueno (mooi zo)
7. de (van, vanaf)
8. su (jouw, haar, zijn, hun)
9. hacer (te doen, te maken)
10. amigo (Vriend)
11. por favor (alstublieft)
12. Nee (Nee)
13. nl (aan, in)
14. haber ("hebben" als een hulpwerkwoord)
15. tener (hebben, bezitten)
16. un, uno, una (een een)
17. Ahora (nu)
18. Y (en)
19. que, qué (dat wat)
20. por (voor bij)
21. amar (houden van)
22. quién (wie)
23. para (om te)
24. venir (komen)
25. porque (omdat)
26. el, la, los, las (de)
27. antes (voordat)
28. más (meer)
29. bien ("well" als bijwoord)
30. aquí, allí (hier daar)
31. querer (willen, liefhebben)
32. Hallo (Hallo)
33. tú (u)
34. poder (in staat zijn)
35. gustar (aangenaam)
36. poner (om te zetten)
37. casi (bijna)
38. sabel (weten)
39. como (net als)
40. donde (waar)
41. dar (geven)
42. pero (maar)
43. se (zichzelf, zichzelf, zichzelf, zichzelf)
44. mucho (veel)
45. nuevo (nieuw)
46. cuando (wanneer)
47. Chico, Chica (jongen meisje)
48. entendre (begrijpen)
49. si (als)
50. O (of)
51. feliz (gelukkig)
52. Te doen (alle iedere)
53. mismo (dezelfde)
54. muy (heel)
55. nunca (nooit)
56. yo, me (Ik mij)
57. si (Ja)
58. grande, gran (groot, geweldig)
59. deber (te danken, moet)
60. usted (u)
61. bajo (laag, onder)
62. otro (Andere)
63. salir (Verlaten)
64. hora (uur; zie ook les over tijd vertellen)
65. desde (van)
66. ver (zien)
67. malo, mal (slecht)
68. pensar (denken)
69. hasta (tot)
70. tanto, kleurtje (gebruikt bij het maken van vergelijkingen)
71. entre (tussen)
72. Durante (gedurende)
73. llevar (om te dragen, te dragen)
74. siempre (altijd)
75. empezar (beginnen)
76. él, ella, ellos, ellas (hij zij Zij)
77. koeloven (lezen)
78. cosa (ding)
79. sacar (verwijderen, verwijderen)
80. conocer (weten)
81. primero (eerste)
82. andar (lopen)
83. sobre (over, over)
84. echar (gooien)
85. zonde (zonder)
86. decir (zeggen)
87. trabajar (werken)
88. nosotros (wij ons)
89. también (ook)
90. adiós (Vaarwel)
91. bezoeker (eten)
92. triste (SAD)
93. país (Land)
94. escuchar (om te luisteren, om naar te luisteren)
95. hombre (Mens)
96. mujer (vrouw)
97. le (indirect-voornaamwoord)
98. creer (om te geloven, om te denken)
99. encontrar (vinden)
100. beber (drinken)
Hier zijn enkele andere woorden die heel goed in de lijst hadden kunnen komen:
101. hablar (spreken)
102. ese, esa (demonstratief "dat"; zie ook de demonstratieve voornaamwoorden)
103. baño (badkamer)
104. después (daarna, later)
105. gente (mensen)
106. ciudad (stad)
106. sentir (voelen)
107. llegar (aankomen)
108. pequeño (klein)
109. escribir (schrijven)
110. año (jaar)
111. menos (min, behalve)
112. zie (verschillende toepassingen)
113. cual (die heks)
114. este, esta (deze)
115. dejar (Verlaten)
116. parte (een deel)
117. nada (niets)
118. cada (elk)
119. seguir (om door te gaan, te volgen)
120. partir (verdelen)
121. ya (nog steeds)
122. parecer (lijken)