In de middeleeuwen was baron een eretitel aan elke edelman die zijn loyaliteit en dienst aan een meerdere beloofde in ruil voor land dat hij kon doorgeven aan zijn erfgenamen. De vorst was meestal de overste in kwestie, hoewel elke baron een deel van zijn land kon verkavelen aan ondergeschikte baronnen.
Lees meer over de etymologie van de term en hoe de titel door de eeuwen heen is veranderd.
De term baron is een Oud-Frans of Oud-Frankisch, een woord dat "man" of "dienaar" betekent. Deze oud-Franse term is afgeleid van het laat-Latijnse woord "baro".
Baron was een erfelijke titel die in de middeleeuwen ontstond en die mannen kreeg die zijn loyaliteit boden in ruil voor land. Baronnen bezaten dus meestal een leengoed. Gedurende deze periode was er geen specifieke rang gekoppeld aan de titel. Baronnen bestonden in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje.
In Frankrijk verminderde koning Lodewijk XIV het prestige van de baron-titel door talloze mannen-baronnen te maken, waardoor de naam werd bekritiseerd.
In Duitsland was het equivalent van een baron freiherr of 'vrije heer'. Freiherr betekende aanvankelijk een dynastieke status, maar uiteindelijk veranderden de meer invloedrijke freiherrs zichzelf als tellingen. Aldus betekende de freiherr-titel een lage klasse van adel.
De baron-titel werd in 1945 in Italië en in 1812 in Spanje afgeschaft.
Baronnen zijn nog steeds een term die door bepaalde regeringen wordt gebruikt. Tegenwoordig is een baron een adellijke titel net onder die van een burggraaf. In landen waar geen burggraaf is, staat een baron net onder een telling.