De controle over en eigendom van de oceanen zijn al lang een controversieel onderwerp. Sinds oude rijken over de zeeën begonnen te varen en handel te drijven, is beheersing van kustgebieden belangrijk voor regeringen. Pas in de twintigste eeuw begonnen landen samen te komen om de standaardisatie van maritieme grenzen te bespreken. Verrassend genoeg moet de situatie nog worden opgelost.
Van de oudheid tot de jaren 1950 legden landen de grenzen van hun jurisdictie op zee alleen vast. Terwijl de meeste landen een afstand van drie zeemijlen bepaalden, varieerden de grenzen tussen drie en 12 nm. Deze territoriale wateren worden beschouwd als onderdeel van de jurisdictie van een land, onderworpen aan alle wetten van het land van dat land.
Van de jaren 1930 tot de jaren 1950 begon de wereld de waarde van minerale en oliebronnen onder de oceanen te realiseren. Individuele landen begonnen hun aanspraken op de oceaan uit te breiden voor economische ontwikkeling.
In 1945 claimde de Amerikaanse president Harry Truman het hele continentale plat voor de kust van de VS (die zich bijna 200 nm uitstrekt voor de Atlantische kust). In 1952 claimden Chili, Peru en Ecuador een zone op 200 nm van hun kust.
De internationale gemeenschap besefte dat er iets moest worden gedaan om deze grenzen te standaardiseren.
De eerste Conferentie van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS I) kwam in 1958 bijeen om besprekingen over deze en andere oceanische kwesties te beginnen. In 1960 werd UNCLOS II gehouden en in 1973 vond UNCLOS III plaats.
Naar aanleiding van UNCLOS III werd een verdrag ontwikkeld dat probeerde het grensprobleem aan te pakken. Het bepaalde dat alle kustlanden een territoriale zee van 12 nm en een Exclusieve Economische Zone (EEZ) van 200 nm zouden hebben. Elk land zou de economische exploitatie en milieukwaliteit van zijn EEZ beheersen.
Hoewel het verdrag nog niet is geratificeerd, houden de meeste landen zich aan de richtlijnen en zijn ze begonnen zichzelf te beschouwen als heerser over een domein van 200 nm. Martin Glassner meldt dat deze territoriale zeeën en EEZ's ongeveer een derde van de wereldzee bezetten en slechts tweederde als "volle zee" en internationale wateren achterlaten.
Wanneer twee landen dichter dan 400 nm uit elkaar liggen (200 nm EEZ + 200 nm EEZ), moet een EEZ-grens tussen de landen worden getrokken. Landen dichter dan 24 nm uit elkaar trekken een mediane lijngrens tussen elkaars territoriale wateren.
De UNCLOS beschermt het recht van doorgang en zelfs vlucht door (en over) smalle waterwegen die chokepunten worden genoemd.
Landen als Frankrijk, dat veel kleine eilanden in de Stille Oceaan blijft beheersen, hebben nu miljoenen vierkante mijlen in een potentieel winstgevend oceaangebied onder hun controle. Een controverse over de EEZ's was om te bepalen wat een eiland voldoende is om een eigen EEZ te hebben. De UNCLOS-definitie is dat een eiland tijdens hoog water boven de waterlijn moet blijven en niet alleen rotsen mag zijn, maar ook bewoonbaar moet zijn voor mensen.
Er valt nog veel te hameren met betrekking tot de politieke geografie van de oceanen, maar het lijkt erop dat landen de aanbevelingen van het verdrag van 1982 volgen, dat de meeste argumenten over de controle over de zee zou moeten beperken.