Heel vaak verwerpen degenen aan de linkerkant van het politieke spectrum de politieke conservatieve ideologie als het product van religieuze ijver.
Op het eerste gezicht is dit logisch. De conservatieve beweging wordt immers bevolkt door gelovigen. Christenen, evangelicalen en katholieken omarmen de belangrijkste aspecten van conservatisme, zoals beperkte overheid, fiscale discipline, vrij ondernemerschap, een sterke nationale verdediging en traditionele familiewaarden. Dit is de reden waarom veel conservatieve christenen politiek bij het republikeinisme staan. De Republikeinse Partij wordt het meest geassocieerd met het verdedigen van deze conservatieve waarden.
Leden van het joodse geloof neigen daarentegen naar de Democratische partij omdat de geschiedenis het ondersteunt, niet vanwege een bepaalde ideologie.
Volgens auteur en essayist Edward S. Shapiro in American Conservatism: An Encyclopedia, de meeste Joden zijn afstammelingen van Midden- en Oost-Europa, wiens liberale partijen - in tegenstelling tot rechtse tegenstanders - de voorkeur gaven aan 'Joodse emancipatie en het opheffen van economische en sociale beperkingen voor Joden'. Als gevolg hiervan keken joden naar links voor bescherming. Samen met de rest van hun tradities erfden joden een linkse voorkeur na emigratie naar de Verenigde Staten, zegt Shapiro.
Russell Kirk, in zijn boek, The Conservative Mind, schrijft dat, met uitzondering van antisemitisme, "de tradities van ras en religie, de joodse toewijding aan familie, oud gebruik en spirituele continuïteit de joden neigen naar conservatisme."
Shapiro zegt dat Joodse affiniteit voor links werd gecementeerd in de jaren 1930 toen Joden "Newlin van Franklin D. Roosevelt enthousiast steunden. Ze geloofden dat de New Deal erin was geslaagd de sociale en economische omstandigheden te verlichten waarin antisemitisme floreerde en in de verkiezing van 1936 , Joden steunden Roosevelt met een verhouding van bijna 9 tegen 1. "
Hoewel het eerlijk is om te zeggen dat de meeste conservatieven geloof als leidraad gebruiken, proberen de meesten het buiten het politieke discours te houden en erkennen het als iets intens persoonlijks. Conservatieven zullen vaak zeggen dat de grondwet haar burgers vrijheid van godsdienst garandeert, niet vrijheid van religie.
In feite is er veel historisch bewijs dat, ondanks het beroemde citaat van Thomas Jefferson over "een muur van scheiding tussen kerk en staat", de Founding Fathers verwachtten dat religie en religieuze groepen een belangrijke rol zouden spelen in de ontwikkeling van de natie. De religieclausules van het Eerste Amendement garanderen de vrije uitoefening van religie, terwijl tegelijkertijd de burgers van de natie worden beschermd tegen religieuze onderdrukking. De religieclausules zorgen er ook voor dat de federale overheid niet kan worden ingehaald door een bepaalde religieuze groep, omdat het Congres op geen enkele manier wetgeving kan opstellen over een "vestiging" van religie. Dit sluit een nationale religie uit, maar voorkomt ook dat de overheid zich bemoeit met welke religie dan ook.
Voor hedendaagse conservatieven is de vuistregel dat het in het openbaar beoefenen van geloof redelijk is, maar proselitiseren in het openbaar niet.