'Night' van Elie Wiesel is een werk uit de Holocaustliteratuur met een uitgesproken autobiografische inslag. Wiesel baseerde het boek - althans gedeeltelijk - op zijn eigen ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoewel slechts een korte 116 pagina's, heeft het boek veel lof ontvangen, en de auteur won de Nobelprijs in 1986.
Wiesel schreef het boek als een roman verteld door Eliezer, een tiener die naar de concentratiekampen in Auschwitz en Buchenwald werd gebracht. Het personage is duidelijk gebaseerd op de auteur.
De volgende citaten laten de brandende, pijnlijke aard van de roman zien, terwijl Wiesel probeert een van de ergste door de mens veroorzaakte rampen in de geschiedenis te begrijpen.
"De gele ster? Ach, wat dan? Je sterft er niet aan." (Hoofdstuk 1)
De reis van Eliezer naar de hel begon met een gele ster, die de nazi's joden dwongen te dragen. Ingeschreven met het woord jood-"Jood" in het Duits - de ster was een symbool van nazi-vervolging. Het was vaak een teken van dood, omdat de Duitsers het gebruikten om Joden te identificeren en naar concentratiekampen te sturen, waar maar weinigen overleefden. Eliezer dacht er aanvankelijk niets aan om hem te dragen, omdat hij trots was op zijn religie. Hij wist nog niet wat het betekende. De reis naar de kampen nam de vorm aan van een treinrit, Joden verpakt in pikzwarte treinwagons zonder ruimte om te zitten, geen badkamers, geen hoop.
"'Mannen links! Vrouwen rechts!' ... Acht woorden rustig, onverschillig, zonder emotie gesproken. Acht korte, eenvoudige woorden. Toch was dat het moment waarop ik afscheid nam van mijn moeder. " (Hoofdstuk 3)
Bij het binnengaan van de kampen werden mannen, vrouwen en kinderen meestal gescheiden; de linie links betekende gedwongen slavenarbeid en ellendige omstandigheden, maar tijdelijke overleving. De lijn naar rechts betekende vaak een reis door de gaskamer en de onmiddellijke dood. Dit was de laatste keer dat Wiesel zijn moeder en zus zou zien, hoewel hij dat toen nog niet wist. Hij herinnerde zich dat zijn zus een rode jas droeg. Eliezer en zijn vader liepen langs vele gruwelen, waaronder een put met brandende baby's.
"Zie je die schoorsteen daar? Zie je het? Zie je die vlammen? (Ja, we zagen de vlammen.) Daarginds, daar ga je heen. Dat is je graf, daarginds." " (Hoofdstuk 3)
De vlammen stegen 24 uur per dag op uit de verbrandingsovens. Nadat de Joden door Zyklon B in de gaskamers waren gedood, werden hun lichamen onmiddellijk naar verbrandingsovens gebracht om in zwart verkoold stof te worden verbrand.
"Nooit zal ik die nacht vergeten, de eerste nacht in het kamp, dat mijn leven in een lange nacht heeft veranderd, zeven keer vervloekt en zeven keer verzegeld ... Nooit zal ik die momenten vergeten die mijn God en mijn ziel hebben vermoord en mijn dromen hebben veranderd in stof. Nooit zal ik deze dingen vergeten, zelfs als ik veroordeeld ben om zolang God zelf te leven. Nooit ... Ik ontkende Gods bestaan niet, maar ik twijfelde aan zijn absolute gerechtigheid. " (Hoofdstuk 3)
Wiesel en zijn alter ego waren getuige van meer dan wie dan ook, laat staan een tiener, die ooit zou moeten zien. Hij was een vrome gelovige in God geweest en twijfelde nog steeds niet aan het bestaan van God, maar hij twijfelde aan Gods kracht. Waarom zou iemand met zoveel kracht dit laten gebeuren? Drie keer in deze korte passage schrijft Wiesel "Nooit zal ik vergeten." Dit is een anafora, een poëtisch apparaat gebaseerd op herhaling van een woord of zin aan het begin van opeenvolgende zinnen of clausules om een idee te benadrukken, wat hier de belangrijkste is van het boek. thema: nooit vergeten.
"Ik was een lichaam. Misschien zelfs minder dan dat: een uitgehongerde maag. Alleen de maag was zich bewust van het verstrijken van de tijd." (Hoofdstuk 4)
Op dit moment was Eliezer echt hopeloos. Hij had het gevoel van zichzelf als mens verloren. Hij was slechts een nummer: gevangene A-7713.
“Ik heb meer vertrouwen in Hitler dan in iemand anders. Hij is de enige die zijn beloften, al zijn beloften, aan het Joodse volk heeft gehouden. ”(Hoofdstuk 5)
Hitler's 'definitieve oplossing' was om de Joodse bevolking te blussen. Miljoenen joden werden gedood, dus zijn plan werkte. Er was geen georganiseerd wereldwijd verzet tegen wat Hitler in de kampen deed.
"Wanneer ik droomde van een betere wereld, kon ik me alleen een universum voorstellen zonder klokken." (Hoofdstuk 5)
Elk aspect van het leven van de gevangenen werd beheerst en het signaal voor elke activiteit was het luiden van bellen. Voor Eliezer zou het paradijs een bestaan zijn zonder zo'n vreselijke regimentatie: vandaar een wereld zonder klokken.
'We zouden hier allemaal sterven. Alle grenzen waren gepasseerd. Niemand had nog kracht over. En weer zou de nacht lang duren.' (Hoofdstuk 7)
Wiesel heeft natuurlijk de Holocaust overleefd. Hij werd journalist en auteur van een Nobelprijswinnaar, maar pas 15 jaar na het einde van de oorlog kon hij beschrijven hoe de onmenselijke ervaring in de kampen hem tot een levend lijk had veranderd..