Elektriciteit Georg Ohm en de wet van Ohm

Georg Simon Ohm werd geboren in 1787 in Erlangen, Duitsland. Ohm kwam uit een protestantse familie. Zijn vader, Johann Wolfgang Ohm, was een slotenmaker en zijn moeder, Maria Elizabeth Beck, was de dochter van een kleermaker. Als de broers en zussen van Ohm het allemaal hadden overleefd, zou hij deel uitmaken van een groot gezin, maar, zoals toen gebruikelijk was, stierven verschillende kinderen jong. Slechts twee broers en zussen van Georg overleefden, zijn broer Martin die later een bekende wiskundige werd, en zijn zus Elizabeth Barbara.

Hoewel zijn ouders niet formeel waren opgeleid, was de vader van Ohm een ​​opmerkelijke man die zichzelf had opgevoed en in staat was zijn zonen een uitstekende opleiding te geven door zijn eigen leerstellingen.

Onderwijs en vroeg werk

In 1805 ging Ohm naar de universiteit van Erlangen, promoveerde en werd hij meteen lid van de staf als docent wiskunde. Na drie semesters gaf Ohm zijn universitaire functie op. Hij kon niet zien hoe hij een betere status kon bereiken in Erlangen omdat de vooruitzichten daar slecht waren, terwijl hij in wezen in armoede leefde in de collegepost. De Beierse regering bood hem een ​​functie aan als leraar wiskunde en natuurkunde aan een school van slechte kwaliteit in Bamberg en hij trad daar in januari 1813 in.

Ohm schreef een elementair meetkundeboek tijdens het lesgeven in wiskunde op verschillende scholen. Ohm begon met experimenteel werk in een natuurkundig laboratorium op school nadat hij in 1820 van de ontdekking van elektromagnetisme had gehoord.

In twee belangrijke artikelen in 1826 gaf Ohm een ​​wiskundige beschrijving van geleiding in circuits gemodelleerd naar Fouriers studie van warmtegeleiding. Deze artikelen vervolgen Ohm's aftrek van resultaten uit experimenteel bewijs en, met name in de tweede, was hij in staat om wetten voor te stellen die een lange weg hebben afgelegd om de resultaten van anderen die aan galvanische elektriciteit werken te verklaren.

De wet van Ohm

Met de resultaten van zijn experimenten kon Ohm de fundamentele relatie tussen spanning, stroom en weerstand definiëren. Wat nu bekend staat als de wet van Ohm, verscheen in zijn beroemdste werk, een boek dat in 1827 werd gepubliceerd en waarin zijn volledige elektriciteitstheorie stond.

De vergelijking I = V / R staat bekend als de "wet van Ohm". Het verklaart dat de hoeveelheid constante stroom door een materiaal recht evenredig is met de spanning over het materiaal gedeeld door de elektrische weerstand van het materiaal. De ohm (R), een eenheid van elektrische weerstand, is gelijk aan die van een geleider waarin een stroom (I) van één ampère wordt geproduceerd door een potentiaal van één volt (V) over zijn klemmen. Deze fundamentele relaties vormen het ware begin van de analyse van elektrische circuits.

Stroom vloeit in een elektrisch circuit in overeenstemming met verschillende duidelijke wetten. De basiswet van de huidige stroom is de wet van Ohm. De wet van Ohm stelt dat de hoeveelheid stroom die stroomt in een circuit dat alleen uit weerstanden bestaat, gerelateerd is aan de spanning op het circuit en de totale weerstand van het circuit. De wet wordt meestal uitgedrukt door de formule V = IR (beschreven in de bovenstaande paragraaf), waarbij I de stroom is in ampères, V is spanning (in volt) en R is de weerstand in ohm.

De ohm, een eenheid van elektrische weerstand, is gelijk aan die van een geleider waarin een stroom van één ampère wordt geproduceerd door een potentiaal van één volt over zijn klemmen.