Commonwealth v. Hunt was een zaak van het Hooggerechtshof van Massachusetts die een precedent schiep in zijn uitspraak over vakbonden. Voorafgaand aan de uitspraak in deze zaak was het niet duidelijk of vakbonden in Amerika wel of niet legaal waren. De rechtbank oordeelde echter in maart 1842 dat als de vakbond legaal werd opgericht en alleen legale middelen gebruikte om haar doelen te bereiken, het in feite legaal was.
Deze zaak draait om de wettigheid van vroege vakbonden. Jeremiah Home, lid van de Boston Society of Journeymen Bootmakers, weigerde een boete te betalen voor het overtreden van de regels van de groep in 1839. De maatschappij haalde de werkgever van Home over om hem hierdoor te ontslaan. Als gevolg hiervan bracht Home beschuldigingen van criminele samenzwering tegen de samenleving in.
Zeven leiders van de samenleving werden gearresteerd en berecht voor "onwettig ... ontwerpen en voornemens zijn om door te gaan, te behouden, te vormen en zich te verenigen in een club ... en onderling onwettige statuten, regels en bevelen te maken". Hoewel ze niet werden beschuldigd van geweld of kwaadwillende bedoelingen tegen het bedrijf in kwestie, werden hun statuten tegen hen gebruikt en werd beweerd dat hun organisatie een samenzwering was. Ze werden schuldig bevonden in een gemeentelijke rechtbank in 1840. Zoals de rechter verklaarde, verbood het 'common law' zoals geërfd van Engeland alle combinaties in handelsbeperkingen. ' Ze gingen vervolgens in beroep bij het Hooggerechtshof van Massachusetts.
In hoger beroep werd de zaak gezien door het Massachusetts Supreme Court onder leiding van Lemuel Shaw, een zeer invloedrijke jurist van die tijd. Ondanks wankele precedenten besloot hij voor de Society en beweerde dat hoewel de groep de winst van een bedrijf kon verminderen, ze geen samenzwering zijn tenzij ze methoden gebruikten die illegaal of gewelddadig waren om hun doelen te bereiken.
Met Gemenebest, individuen hadden het recht gekregen om zich in vakbonden te organiseren. Vóór deze zaak werden vakbonden gezien als samenzweringsorganisaties. De uitspraak van Shaw maakte echter duidelijk dat ze in feite legaal waren. Ze werden niet beschouwd als samenzweringen of illegaal, en in plaats daarvan gezien als een noodzakelijke uitloper van het kapitalisme. Bovendien zouden vakbonden gesloten winkels kunnen vereisen. Met andere woorden, ze kunnen eisen dat personen die voor een bepaald bedrijf werken deel uitmaken van hun vakbond. Ten slotte oordeelde deze belangrijke rechtszaak dat het vermogen om niet te werken, of met andere woorden te staken, legaal was zoals gedaan op een vreedzame manier.
Volgens Leonard Levy in De wet van het Gemenebest en Opperrechter Shaw, zijn beslissing had ook gevolgen voor de toekomstige relatie van de rechterlijke macht in dergelijke gevallen. In plaats van partij te kiezen, zouden ze proberen neutraal te blijven in de strijd tussen arbeid en bedrijf.
Foner, Philip Sheldon. Geschiedenis van de arbeidersbeweging in de Verenigde Staten: deel één: van de koloniale tijd tot de oprichting van de Amerikaanse federatie van arbeid. International Publishers Co. 1947.
Hall, Kermit en David S. Clark. The Oxford Companion to American Law. Oxford University Press: 2 mei 2002.
Levy, Leonard W. De wet van het Gemenebest en Opperrechter Shaw. Oxford University Press: 1987.