Een gecontroleerd experiment is een zeer gerichte manier om gegevens te verzamelen en is vooral nuttig voor het bepalen van oorzaak- en gevolgpatronen. Dit type experiment wordt op een groot aantal gebieden gebruikt, waaronder medisch, psychologisch en sociologisch onderzoek. Hieronder zullen we definiëren wat gecontroleerde experimenten zijn en enkele voorbeelden geven.
Om een gecontroleerd experiment uit te voeren, zijn twee groepen nodig: an experimentele groep en een controlegroep. De experimentele groep is een groep individuen die worden blootgesteld aan de onderzochte factor. De controlegroep daarentegen is niet blootgesteld aan de factor. Het is absoluut noodzakelijk dat alle andere externe invloeden constant worden gehouden. Dat wil zeggen dat elke andere factor of invloed in de situatie exact hetzelfde moet blijven tussen de experimentele groep en de controlegroep. Het enige dat tussen de twee groepen verschilt, is de onderzochte factor.
Als u bijvoorbeeld de effecten bestudeert van het doen van dutjes op de testprestaties, kunt u de deelnemers toewijzen aan twee groepen: aan de deelnemers in de ene groep wordt gevraagd om een dutje te doen vóór hun test en aan de deelnemers in de andere groep wordt gevraagd te blijven wakker. U wilt ervoor zorgen dat al het andere over de groepen (het gedrag van de studiepersoneel, de omgeving van de testruimte, etc.) voor elke groep gelijk is. Onderzoekers kunnen ook complexere onderzoeksontwerpen ontwikkelen met meer dan twee groepen. Ze kunnen bijvoorbeeld de testprestaties vergelijken tussen deelnemers die een dutje van 2 uur hadden gedaan, deelnemers die een dutje van 20 minuten hadden gedaan en deelnemers die geen dutje deden.
In gecontroleerde experimenten gebruiken onderzoekers willekeurige opdracht (d.w.z. deelnemers worden willekeurig toegewezen aan de experimentele groep of de controlegroep) om het potentieel te minimaliseren verwarrende variabelen in de studie. Stel je bijvoorbeeld een studie voor van een nieuw medicijn waarbij alle vrouwelijke deelnemers werden toegewezen aan de experimentele groep en alle mannelijke deelnemers werden toegewezen aan de controlegroep. In dit geval konden de onderzoekers er niet zeker van zijn of de onderzoeksresultaten te wijten waren aan het feit dat het medicijn effectief was of aan geslacht - in dit geval zou geslacht een verwarrende variabele zijn.
Willekeurige toewijzing wordt gedaan om ervoor te zorgen dat deelnemers niet worden toegewezen aan experimentele groepen op een manier die de onderzoeksresultaten zou kunnen beïnvloeden. Een onderzoek dat twee groepen vergelijkt, maar geen willekeurige deelnemers aan de groepen toewijst, wordt quasi-experimenteel genoemd in plaats van een echt experiment.
In een blind experiment weten deelnemers niet of ze in de experimentele of controlegroep zitten. Bijvoorbeeld, in een onderzoek van een nieuw experimenteel medicijn, kunnen deelnemers aan de controlegroep een pil krijgen (bekend als een placebo) die geen actieve ingrediënten heeft maar er net zo uitziet als het experimentele medicijn. In een dubbelblind onderzoek weten noch de deelnemers, noch de experimentator in welke groep de deelnemer zit (in plaats daarvan is iemand anders in het onderzoeksteam verantwoordelijk voor het bijhouden van groepsopdrachten). Dubbelblinde studies voorkomen dat de onderzoeker onbedoeld bronnen van bias in de verzamelde gegevens invoert.
Als je geïnteresseerd zou zijn om te bestuderen of gewelddadige televisieprogramma's agressief gedrag bij kinderen veroorzaken, kun je een gecontroleerd experiment uitvoeren om dit te onderzoeken. In een dergelijk onderzoek zou de afhankelijke variabele het gedrag van de kinderen zijn, terwijl de onafhankelijke variabele blootstelling aan gewelddadige programmering zou zijn. Om het experiment uit te voeren, zou je een experimentele groep kinderen blootstellen aan een film met veel geweld, zoals vechtsporten of vuurgevechten. De controlegroep daarentegen zou een film kijken die geen geweld bevatte.
Om de agressiviteit van de kinderen te testen, zou u twee metingen doen: een meting vóór de test voordat de films worden getoond en een meting na de test nadat de films zijn bekeken. Zowel vóór als na de test moeten metingen worden verricht aan zowel de controlegroep als de experimentele groep. Je zou dan statistische technieken gebruiken om te bepalen of de experimentele groep een significant grotere toename van agressie liet zien in vergelijking met deelnemers in de controlegroep.
Dit soort onderzoeken is al vaak gedaan en ze vinden meestal dat kinderen die een gewelddadige film kijken achteraf agressiever zijn dan kinderen die een film zonder geweld bekijken.
Gecontroleerde experimenten hebben zowel sterke als zwakke punten. Een van de sterke punten is het feit dat resultaten het oorzakelijk verband kunnen vaststellen. Dat wil zeggen dat ze oorzaak en gevolg tussen variabelen kunnen bepalen. In het bovenstaande voorbeeld zou men kunnen concluderen dat blootstelling aan voorstellingen van geweld een toename van agressief gedrag veroorzaakt. Dit soort experiment kan ook nul-in op een enkele onafhankelijke variabele, omdat alle andere factoren in het experiment constant worden gehouden.
Het nadeel is dat gecontroleerde experimenten kunstmatig kunnen zijn. Dat wil zeggen, ze worden grotendeels gedaan in een gefabriceerde laboratoriumomgeving en hebben daarom de neiging om veel real-life effecten te elimineren. Als gevolg hiervan moet de analyse van een gecontroleerd experiment oordelen bevatten over de invloed van de kunstmatige omgeving op de resultaten. Resultaten uit het gegeven voorbeeld kunnen verschillen als, laten we zeggen, de onderzochte kinderen een gesprek hadden over het geweld dat ze keken met een gerespecteerde volwassen autoriteit, zoals een ouder of leraar, voordat hun gedrag werd gemeten. Hierdoor kunnen gecontroleerde experimenten soms een lagere externe validiteit hebben (dat wil zeggen dat hun resultaten mogelijk niet worden gegeneraliseerd naar instellingen in de echte wereld).
Bijgewerkt door Nicki Lisa Cole, Ph.D.