Indirecte objecten zijn personen of dingen die de voordelen van een actie ontvangen. Met andere woorden, wanneer iemand iets voor iemand doet of iets waarvoor de persoon of het ding waarvoor het is gedaan, het indirecte object is. Bijvoorbeeld:
Tom gaf me het boek.
Melissa kocht Tim wat chocolade.
In de eerste zin werd mij het directe object 'boek' gegeven, het indirecte object. Met andere woorden, ik ontving de uitkering. In de tweede zin ontving Tim het directe object 'chocolade'. Merk op dat het indirecte object is geplaatst voordat het directe object.
Indirecte objecten beantwoorden de vragen 'naar wie', 'naar wat', 'voor wie' of 'waarvoor'. Bijvoorbeeld:
Susan bood Fred goed advies.
Aan wie werd advies (rechtstreeks voorwerp in een zin) aangeboden? -> Fred (indirect object)
De leraar onderwijst de studenten wetenschap in de ochtend.
Voor wie wordt wetenschap (rechtstreeks object in een zin) onderwezen? -> de studenten (indirect object)
Indirecte objecten kunnen zelfstandige naamwoorden zijn (dingen, objecten, mensen, enz.). Over het algemeen zijn indirecte objecten echter meestal mensen of groepen mensen. Dit komt omdat indirecte objecten (mensen) het voordeel van enige actie ontvangen. Bijvoorbeeld:
Ik heb Peter het rapport gelezen.
'Peter' is het indirecte object en 'het rapport' (wat ik lees) is het directe object.
Mary liet Alice haar huis zien.
'Alice' is het indirecte object en 'het huis' (wat ze liet zien) is het directe object.
Voornaamwoorden kunnen worden gebruikt als indirecte objecten. Het is belangrijk op te merken dat voornaamwoorden die worden gebruikt als indirecte objecten de vorm van het voornaamwoord van het object moeten hebben. Object voornaamwoorden omvatten mij, jij, hem, haar, het, wij, jij en zij. Bijvoorbeeld:
Greg vertelde me het verhaal.