Spaans heeft ten minste drie werkwoorden die kunnen betekenen "gebeuren", en alle drie - pasar, ocurrir en suceder - komen vrij vaak voor. Hoewel pasar is de meest voorkomende en kan worden gebruikt in zowel formele als informele contexten, vaak zijn de drie werkwoorden verwisselbare.
Zoals aangegeven in de les over pasar, pasar heeft verschillende betekenissen, waaronder "slagen" in verschillende betekenissen. Hier zijn enkele voorbeelden van waar het kan worden vertaald als "gebeuren":
Ocurrir is een kennis van het Engels "optreden" en heeft veel dezelfde betekenis, hoewel het synoniem "gebeuren" een meer gebruikelijke vertaling is. Een paar voorbeelden:
Suceder wordt ook vaak gebruikt om 'te gebeuren' te betekenen. Merk op dat terwijl suceder is gerelateerd aan het Engelse werkwoord "slagen", het heeft nooit de betekenis van "succes hebben", hoewel het "slagen" kan betekenen in de zin van "de plaats innemen van" als in "suceder al trono,"" om te slagen op de troon. "Hier zijn enkele voorbeelden van waar het" gebeuren "betekent:
Pasar komt van het Latijnse werkwoord passare, "slagen."
Occurir komt uit het Latijn occurrere, "om te gebeuren." Naast de betekenis van 'gebeuren' in de wederkerende vorm ocurrirse kan, zoals 'voorkomen', ook 'denken' betekenen: Nunca se me ocurrió que iba a ser acteur. Het kwam nooit in me op dat ik acteur zou worden.
Suceder komt uit het Latijn succedere, "volgen" of "de plaats innemen van". Suceder betekent "gebeuren" op dezelfde manier als Engelstaligen dezelfde betekenis geven aan "plaatsvinden". De verschuiving in het Engels van "slagen" naar "succes hebben" vond plaats nadat de betekenis van het werkwoord in het Spaans was vastgesteld.