Het voorzetsel aus is erg handig in het Duits en wordt vaak gebruikt, zowel op zichzelf als in combinatie met andere woorden. Het wordt altijd gevolgd door het datieve geval. Het woord wordt ook vaak gebruikt als een voorvoegsel.
De oorspronkelijke betekenis van het voorzetsel aus was niet alleen 'buiten' en 'verlaten', hetzelfde als vandaag, maar ook 'naar boven gaan'. Hier zijn de belangrijkste betekenissen van vandaag aus gedefinieerd, gevolgd door zelfstandige naamwoorden en uitdrukkingen met aus.
aus in de zin van 'From Somewhere'
In sommige gevallen, aus wordt gebruikt om 'ergens vandaan' uit te drukken, bijvoorbeeld wanneer wordt aangegeven uit welk land of welke plaats iemand komt. In die Duitse zinnen staat het werkwoord kommen (kom) of Stammen (afkomstig) moet worden gebruikt, terwijl dat in het Engels niet zo is.
Ich komme aus Spanien. (Ik kom uit Spanje.)
Ich stamme aus Deutschland. (Ik kom uit Duitsland.)
In ander gebruik van aus zoals in 'ergens', zal hetzelfde werkwoord in beide talen worden gebruikt.
Ich trinke aus einem Glas. (Ik drink uit een glas.)
Ich hole meine Jacke aus dem Klassenzimmer. (Ik haal mijn jas uit de klas.)
Er kommt aus der Ferne (Hij komt van een afstand.)
aus in de zin van 'Made Out Of'
Aus welchem Materiaal is deine Bluse? (Waar is je blouse van gemaakt?)
Was wird aus Altpapier gemacht? (Wat is gemaakt van gerecycled papier?)
aus in de zin van 'Out / Coming Out'
Sie geht aus dem Haus jetzt. (Ze komt nu het huis uit.)
Das kleine Kind ist beinahe aus dem Fenster gefallen. (Het kleine kind viel bijna uit het raam.)
aus in de zin van 'Wegens / vanwege / vanwege'
Er hat es aus persönlichen Gründen abgesagt. (Hij heeft geannuleerd om [vanwege] persoonlijke redenen.)
Deine Mutter tat es aus Liebe. (Je moeder deed het uit liefde.)
Wanneer aus wordt gebruikt als een voorvoegsel
aus omdat een voorvoegsel in veel woorden vaak de belangrijkste betekenis 'buiten' houdt. In het Engels beginnen de meeste van deze woorden met het voorvoegsel 'ex':
'Aus' naamwoorden en hun Engelse equivalenten
die Ausnahme - uitzondering
der Ausgang - de uitgang
die Auslage - uitgaven
das Auskommen - het levensonderhoud
die Ausfahrt - de (snelweg) afslag; om een ritje te maken
der Ausflug - het uitje
der Ausweg - de oplossing
die Ausrede - het excuus
der Ausdruck - de uitdrukking
sterven Aussage - de verklaring
die Ausstellung - de tentoonstelling
die Auskunft - informatie
das Ausrufezeichen - het uitroepteken
die Ausbeutung - exploitatie
der Ausblick - het uitzicht
der Ausbruch - de ontsnapping; de uitbraak
der Ausländer - de vreemdeling
die Ausdehnung - de uitbreiding
der Auspuff - de uitlaat
'Aus' werkwoorden en hun Engelse equivalenten
ausgehen - uitgaan
ausleeren - leegmaken
ausloggen Ik om uit te loggen
ausflippen - om eruit te vallen, om het te verliezen
ausfragen - vragen
ausbrechen - uitbreken; overgeven
ausgeben - uitgeven
ausfüllen - invullen
ausbuchen - te boeken (een vlucht etc.)
ausdünnen - uitdunnen
auslassen - weglaten
ausgleichen - gelijkmatig
auskommen - aankunnen
auslachen - om iemand uit te lachen
ausmachen - om uit te schakelen / uit te schakelen