Deze eenvoudig te implementeren en snel uit te voeren grammatica-oefeningen zijn perfect om in het ESL-klaslokaal te gebruiken als je weinig tijd hebt, maar je les moet overbrengen.
Doel: Woordvolgorde / Beoordeling
Kies een aantal zinnen uit de laatste paar hoofdstukken (pagina's) waaraan je in de klas hebt gewerkt. Zorg ervoor dat je een mooie mix kiest, inclusief bijwoorden van frequentie, tijdaanduidingen, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden, evenals meerdere clausules voor meer geavanceerde klassen. Typ (of schrijf op het bord) door elkaar gegooide versies van de zinnen en vraag de studenten om ze weer in elkaar te zetten.
Variatie: Als u zich op specifieke grammaticapunten concentreert, laat de cursisten dan uitleggen waarom bepaalde woorden op bepaalde plaatsen in een zin worden geplaatst.
Voorbeeld: Als je werkt met bijwoorden van frequentie, vraag dan aan de studenten waarom 'vaak' wordt geplaatst zoals in de volgende negatieve zin: 'Hij gaat niet vaak naar de bioscoop.'
Doel: Gespannen beoordeling
Vraag de studenten om een stuk papier mee te nemen voor een dictaat. Vraag de cursisten de zinnen af te maken die u begint. Studenten vullen de zin die u begint op een logische manier in. Het is het beste als u verbindingswoorden gebruikt om oorzaak en gevolg te tonen, voorwaardelijke zinnen zijn ook een goed idee.
Voorbeelden:
Ik kijk graag televisie omdat ...
Ondanks het koude weer, ...
Als ik jou was,…
Ik wou dat hij ...
Doel: Luistervaardigheden / beoordeling van studenten verbeteren
Verzin ter plekke een verhaal (of lees iets dat je bij de hand hebt). Vertel de studenten dat ze tijdens het verhaal een paar grammaticale fouten zullen horen. Vraag hen om hun hand op te steken wanneer ze een fout horen en de fouten te corrigeren. Introduceer opzettelijk fouten in het verhaal, maar lees het verhaal alsof de fouten perfect correct waren.
Variatie: Laat de cursisten de fouten die je maakt opschrijven en de fouten als een klas nakijken als je klaar bent.
Doel: Focus op hulpwerkwoorden
Vraag de studenten om te paren met een andere student die ze redelijk goed kennen. Vraag elke student om een set van tien verschillende vragen voor te bereiden met behulp van vraagtags over die persoon op basis van wat ze over hem / haar weten. Maak de oefening uitdagender door te vragen dat elke vraag een andere tijd heeft (of dat vijf tijden worden gebruikt, etc.). Vraag de studenten om alleen met korte antwoorden te antwoorden.
Voorbeelden:
Je bent getrouwd, toch? - Ja dat ben ik.
Je bent gisteren naar school geweest, toch? - Ja heb ik gedaan.
Je bent toch niet in Parijs geweest? - Nee, dat heb ik niet.