Het "mandaat van de hemel" is een oud Chinees filosofisch concept, ontstaan tijdens de Zhou-dynastie (1046-256 v.Chr.). Het mandaat bepaalt of een keizer van China voldoende deugdzaam is om te regeren. Als hij zijn verplichtingen als keizer niet nakomt, verliest hij het mandaat en daarmee het recht om keizer te zijn.
Het mandaat kent vier principes:
Tekenen dat een bepaalde heerser het mandaat van de hemel had verloren, omvatten boerenopstanden, invasies door buitenlandse troepen, droogte, hongersnood, overstromingen en aardbevingen. Droogte of overstromingen leidden natuurlijk vaak tot hongersnood, wat op zijn beurt boerenopstanden veroorzaakte, dus deze factoren waren vaak met elkaar verbonden.
Hoewel het mandaat van de hemel oppervlakkig lijkt op het Europese concept van het 'goddelijke recht van koningen', werkte het in feite heel anders. In het Europese model verleende God een bepaald gezin het recht om een land voor altijd te regeren, ongeacht het gedrag van de heersers. Het goddelijke recht was een bewering dat God in wezen rebellies verbood, omdat het een zonde was om zich tegen de koning te verzetten.
Het mandaat van de hemel daarentegen rechtvaardigde rebellie tegen een onrechtvaardige, tirannieke of incompetente heerser. Als een rebellie erin slaagde de keizer omver te werpen, dan was dat een teken dat hij het mandaat van de hemel had verloren en de rebellenleider het had gewonnen. Bovendien, in tegenstelling tot het erfelijke goddelijke recht van koningen, was het mandaat van de hemel niet afhankelijk van koninklijke of zelfs nobele geboorte. Elke succesvolle rebellenleider zou keizer kunnen worden met de goedkeuring van de hemel, zelfs als hij als boer werd geboren.
De Zhou-dynastie gebruikte het idee van het mandaat van de hemel om de omverwerping van de Shang-dynastie te rechtvaardigen (ca. 1600-1046 v.Chr.). Zhou-leiders beweerden dat de Shang-keizers corrupt en ongeschikt waren geworden, dus eiste de Hemel hun verwijdering.
Toen het gezag van Zhou op zijn beurt afbrokkelde, was er geen sterke oppositieleider om de macht te grijpen, dus daalde China af naar de periode van de strijdende staten (ca. 475-221 v.Chr.). Het werd herenigd en uitgebreid door Qin Shihuangdi, beginnend in 221, maar zijn nakomelingen verloren snel het mandaat. De Qin-dynastie eindigde in 206 voor Christus, ten val gebracht door volksopstanden onder leiding van de boeren rebellenleider Liu Bang, die de Han-dynastie oprichtte.
Deze cyclus ging door de geschiedenis van China. In 1644 verloor de Ming-dynastie (1368-1644) het mandaat en werd omvergeworpen door de rebellen van Li Zicheng. Als handelsherder regeerde Li Zicheng slechts twee jaar voordat hij op zijn beurt werd verdreven door de Manchus, die de Qing-dynastie oprichtte (1644-1911). Dit was de laatste keizerlijke dynastie van China.
Het concept van het mandaat van de hemel had verschillende belangrijke effecten op China en op andere landen, zoals Korea en Annam (Noord-Vietnam), die binnen de sfeer van de culturele invloed van China lagen. Angst voor het verliezen van het mandaat bracht heersers ertoe verantwoordelijk te handelen bij het uitvoeren van hun taken jegens hun onderdanen.
Het mandaat stond ook ongelooflijke sociale mobiliteit toe voor een handvol boerenopstand leiders die keizers werden. Ten slotte gaf het de mensen een redelijke verklaring en een zondebok voor anders onverklaarbare gebeurtenissen, zoals droogte, overstromingen, hongersnoden, aardbevingen en ziekte-epidemieën. Dit laatste effect was misschien wel het belangrijkste van allemaal.