In gesproken Engels en informeel schrijven, a kort antwoord is een antwoord dat bestaat uit een onderwerp en een hulpwerkwoord of modaal.
Een kort antwoord wordt over het algemeen als beleefdder beschouwd dan alleen een abrupt 'ja' of 'nee'.
Gewoonlijk staat het werkwoord in een kort antwoord in dezelfde tijd als het werkwoord in de vraag. Ook moet het werkwoord in het korte antwoord persoonlijk en in aantal overeenkomen met het onderwerp.
"Antwoorden zijn vaak grammaticaal onvolledig, omdat ze geen woorden hoeven te herhalen die zojuist zijn gezegd. Een typische 'kort antwoord'patroon is onderwerpen + hulpwerkwoord, samen met wat andere woorden echt nodig zijn.
Kan hij zwemmen? -- Ja dat kan hij.
(Meer natuurlijk dan 'Ja, hij kan zwemmen.')
Is het gestopt met regenen?? -- Nee, dat is het niet.
Heb je het naar je zin? -- Dat ben ik zeker.
U zult binnenkort op vakantie zijn. -- Ja ik wil.
Vergeet niet te telefoneren. -- Ik zal het niet doen.
Je hebt Debbie gisteravond niet gebeld. -- Nee, maar dat deed ik vanmorgen.
Non-hulp worden en hebben worden ook gebruikt in korte antwoorden.
Is ze blij? -- ik denk dat zij is.
Heb je een vuurtje?? -- Ja ik heb.
We gebruiken Doen en deed in antwoorden op zinnen die geen hulpwerkwoord of niet-hulpwerkwoord hebben worden of hebben.
Ze houdt van taarten. -- Echt waar.
Dat heeft je verrast. -- Dat deed het zeker.
Korte antwoorden kunnen worden gevolgd door tags ...
Fijne dag. -- Ja, dat is het, nietwaar?
Merk op dat beklemtoonde, niet-gecontracteerde formulieren worden gebruikt in korte antwoorden. "
(Michael Swan, Praktisch Engels gebruik. Oxford University Press, 1995)
"Soms is een verklaring over de ene persoon ook van toepassing op een andere persoon. Als dit het geval is, kunt u een kort antwoord met 'so' voor positieve uitspraken, en met 'noch' of 'noch' voor negatieve uitspraken met hetzelfde werkwoord dat werd gebruikt in de uiting.
'Je gebruikt' zo ',' noch 'of' noch 'met een auiliair, modaal of het hoofdwerkwoord' be '. Het werkwoord komt vóór het onderwerp.