In de Engelse grammatica is een object een zelfstandig naamwoord, een zelfstandig naamwoordzin of een voornaamwoord dat wordt beïnvloed door de werking van een werkwoord. Objecten geven onze taal details en textuur door het maken van complexe zinnen. Voorzetsels hebben ook objecten.
Objecten kunnen op drie manieren binnen een zin functioneren. De eerste twee zijn gemakkelijk te herkennen omdat ze het werkwoord volgen:
Objecten kunnen functioneren met actieve en passieve stem. Een zelfstandig naamwoord dat als een direct object in de actieve stem dient, wordt het onderwerp wanneer de zin in de passieve stem wordt herschreven. Bijvoorbeeld:
Deze eigenschap, passivering genoemd, maakt objecten uniek. Weet u niet zeker of een woord een object is? Probeer het te converteren van actieve naar passieve stem; als je kunt, is het woord een object.
Directe objecten identificeren wat of wie de actie van een overgankelijk werkwoord in een clausule of zin ontvangt. Wanneer voornaamwoorden als directe objecten fungeren, nemen ze gewoonlijk de vorm aan van het objectieve geval (ik, wij, hem, haar, hen, wie en wie). Beschouw de volgende zinnen, afkomstig uit "Charlotte's Web", door E.B. Wit:
"Ze sloot de karton voorzichtig. Eerst kuste ze haar vader, toen kuste ze haar moeder. Toen opende ze de deksel nogmaals, tilde de varken uit en vastgehouden het tegen haar wang. "
Er is slechts één onderwerp in deze passage, maar er zijn zes directe objecten (karton, vader, moeder, deksel, varken, het), vijf zelfstandige naamwoorden en een voornaamwoord. Gerunds (werkwoorden die eindigen op "ing" die als zelfstandige naamwoorden fungeren) dienen soms ook als directe objecten. Bijvoorbeeld:
Jim geniet tuinieren in de weekenden.
Mijn moeder inbegrepen lezing en bakken in haar lijst met hobby's.
Zelfstandig naamwoorden en voornaamwoorden fungeren ook als indirecte objecten. Deze objecten zijn de begunstigden of ontvangers van de actie in een zin. Indirecte objecten beantwoorden de vragen "voor / voor wie" en "voor / waarvoor". Bijvoorbeeld:
Mijn tante opende haar tas en gaf de Mens een kwart.
Het was zijn verjaardag, dus mam had gebakken Bob een chocolade cake.
In het eerste voorbeeld krijgt de man een munt. De wijk is een direct object en komt de man ten goede, een indirect object. In het tweede voorbeeld is de cake het directe object en komt het Bob, het indirecte, ten goede.