Volg de vroegste geschiedenis van de astronomie

Astronomie is de oudste wetenschap van de mensheid. Mensen keken op en probeerden uit te leggen wat ze waarschijnlijk aan de hemel zien sinds de eerste "mensachtige" grotbewoners bestonden. Er is een beroemde scène in de film 2001: A Space Odyssey, waar een mensachtigen met de naam Moonwatcher de lucht in zich opneemt, de bezienswaardigheden bewondert en nadenkt over wat hij ziet. Het is waarschijnlijk dat dergelijke wezens echt bestonden, in een poging de kosmos te begrijpen zoals ze het zagen.

Prehistorische astronomie

Snel vooruit ongeveer 10.000 jaar naar de tijd van de eerste beschavingen, en de vroegste astronomen die al bedacht hoe de hemel te gebruiken. In sommige culturen waren het priesters, priesteressen en andere 'elites' die de beweging van hemellichamen bestudeerden om rituelen, feesten en plantcycli te bepalen. Met hun vermogen om hemelse gebeurtenissen te observeren en zelfs te voorspellen, hadden deze mensen grote macht in hun samenlevingen. Dit komt omdat de hemel voor de meeste mensen een mysterie bleef en in veel gevallen culturen hun goden in de lucht legden. Iedereen die de mysteries van de hemel (en het heilige) kon achterhalen, moest behoorlijk belangrijk zijn. 

Hun waarnemingen waren echter niet bepaald wetenschappelijk. Ze waren praktischer, hoewel enigszins gebruikt voor rituele doeleinden. In sommige beschavingen gingen mensen ervan uit dat die hemellichamen en hun bewegingen hun eigen toekomst konden "voorspellen". Dat geloof leidde tot de nu afgeprijsde praktijk van astrologie, die meer een entertainment is dan iets wetenschappelijks. 

De Grieken wijzen de weg

De oude Grieken waren een van de eersten die theorieën begonnen te ontwikkelen over wat ze aan de hemel zagen. Er zijn veel aanwijzingen dat vroege Aziatische samenlevingen ook op de hemel vertrouwden als een soort kalender. Zeker, navigators en reizigers gebruikten de posities van de zon, maan en sterren om hun weg op de planeet te vinden. 

Observaties van de maan suggereerden dat ook de aarde rond was. Mensen geloofden ook dat de aarde het centrum van de hele schepping was. In combinatie met de bewering van filosoof Plato dat de bol de perfecte geometrische vorm had, leek het op de aarde gecentreerde beeld van het universum als een natuurlijke fit. 

Veel andere vroege waarnemers geloofden dat de hemel echt een gigantische kristallijne kom was die over de aarde boog. Die opvatting maakte plaats voor een ander idee, uiteengezet door astronoom Eudoxus en filosoof Aristoteles in de 4e eeuw v.Chr. Ze zeiden dat de zon, maan en planeten aan een reeks nestelende, concentrische bollen hingen die de aarde omringden. Niemand kon ze zien, maar iets hield de hemellichamen omhoog en onzichtbare nestballen waren een goede verklaring als al het andere.

Hoewel nuttig voor oude mensen die een onbekend universum probeerden te begrijpen, hielp dit model niet bij het correct volgen van de bewegingsplaneten, de maan of sterren zoals gezien vanaf het aardoppervlak. Toch bleef het, met weinig verfijningen, nog zo'n zeshonderd jaar de overheersende wetenschappelijke kijk op het universum.

De Ptolemeïsche revolutie in de astronomie

In de tweede eeuw v.Chr. Voegde Claudius Ptolemaeus (Ptolemaeus), een Romeinse astronoom die in Egypte werkte, een eigenaardige uitvinding toe aan het geocentrische model van het nestelen van kristallijne ballen. Hij zei dat de planeten in perfecte cirkels bewogen, gemaakt van "iets", gehecht aan die perfecte bollen. Al dat spul draaide rond de aarde. Hij noemde deze kleine cirkels "epicycli" en zij waren een belangrijke (zij het onjuiste) veronderstelling. Hoewel het verkeerd was, kon zijn theorie in elk geval de wegen van de planeten redelijk goed voorspellen. Het standpunt van Ptolemy bleef de 'voorkeursverklaring voor nog eens veertien eeuwen!

De Copernicaanse revolutie

Dat veranderde allemaal in de 16e eeuw, toen Nicolaus Copernicus, een Poolse astronoom die moe was van het omslachtige en onnauwkeurige karakter van het Ptolemeïsche model, begon te werken aan een eigen theorie. Hij dacht dat er een betere manier moest zijn om de waargenomen bewegingen van planeten en de maan aan de hemel te verklaren. Hij theoretiseerde dat de zon in het centrum van het universum was en dat de aarde en andere planeten eromheen draaiden. Lijkt eenvoudig genoeg en zeer logisch. Dit idee was echter in strijd met het idee van de Heilige Roomse kerk (dat grotendeels was gebaseerd op de "perfectie" van de theorie van Ptolemy). In feite veroorzaakte zijn idee hem wat problemen. Dat komt omdat de mensheid en haar planeet volgens de kerk altijd en alleen als het middelpunt van alle dingen werden beschouwd. Het copernicaanse idee degradeerde de aarde tot iets waar de kerk niet aan wilde denken. Omdat het de kerk was en macht over alle kennis had aangenomen, wierp het zijn gewicht om zijn idee in diskrediet te brengen. 

Maar Copernicus hield vol. Zijn model van het universum, hoewel nog steeds onjuist, deed drie belangrijke dingen. Het verklaarde de prograde en retrograde bewegingen van de planeten. Het haalde de aarde uit zijn plek als het centrum van het universum. En het heeft de omvang van het universum uitgebreid. In een geocentrisch model is de grootte van het universum beperkt zodat het eens per 24 uur kan draaien, anders zouden de sterren slingeren door middelpuntvliedende kracht. Dus misschien vreesde de kerk meer dan een degradatie van onze plaats in het universum, omdat een dieper begrip van het universum veranderde met Copernicus 'ideeën. 

Hoewel het een belangrijke stap in de goede richting was, waren de theorieën van Copernicus nog steeds vrij omslachtig en onnauwkeurig. Toch effende hij de weg voor verder wetenschappelijk begrip. Zijn boek, Over de revoluties van de hemelse lichamen, die werd gepubliceerd toen hij op zijn sterfbed lag, was een belangrijk element in het begin van de Renaissance en het tijdperk van de Verlichting. In die eeuwen werd het wetenschappelijke karakter van de astronomie ongelooflijk belangrijk, samen met de constructie van telescopen om de hemel te observeren. Die wetenschappers hebben bijgedragen aan de opkomst van astronomie als een gespecialiseerde wetenschap die we vandaag kennen en waarop we vertrouwen. 
Uitgegeven door Carolyn Collins Petersen.