Hydrofoob zijn betekent water vrezen. In de chemie verwijst het naar de eigenschap van een stof om water af te stoten. Het is niet zo dat de substantie zo veel door water wordt afgestoten omdat het er weinig aantrekkingskracht op heeft. Een hydrofobe stof vertoont hydrofobe eigenschappen en kan hydrofoob worden genoemd.
Hydrofobe moleculen zijn meestal niet-polaire moleculen die zich groeperen om micellen te vormen in plaats van te worden blootgesteld aan water. Hydrofobe moleculen lossen typisch op in niet-polaire oplosmiddelen (bijvoorbeeld organische oplosmiddelen).
Er zijn ook superhydrofobe materialen, die contacthoeken hebben met water groter dan 150 graden. Oppervlakken van deze materialen zijn bestand tegen bevochtiging. De vorm van waterdruppeltjes op superhydrofobe oppervlakken wordt het Lotus-effect genoemd, in verwijzing naar het uiterlijk van water op een lotusblad. Superhydrofobiciteit wordt beschouwd als een resultaat van grensvlakspanning en niet als een chemische eigenschap van materie.
Oliën, vetten, alkanen en de meeste andere organische verbindingen zijn hydrofoob. Als u olie of vet met water mengt, wordt het mengsel gescheiden. Als u een mengsel van olie en water schudt, zullen de oliebolletjes uiteindelijk aan elkaar plakken om een minimaal oppervlak aan het water te bieden.
Hydrofobe moleculen zijn niet-polair. Wanneer ze worden blootgesteld aan water, verstoort hun niet-polaire aard waterstofbruggen tussen watermoleculen en vormt een clathraatachtige structuur op hun oppervlak. De structuur is meer geordend dan vrije watermoleculen. De verandering in entropie (stoornis) zorgt ervoor dat niet-polaire moleculen samenklonteren om hun blootstelling aan water te verminderen en dus de entropie van het systeem te verminderen.
Hoewel de termen hydrofoob en lipofiel vaak door elkaar worden gebruikt, betekenen de twee woorden niet hetzelfde. Een lipofiele stof is 'vetminnend'. De meeste hydrofobe stoffen zijn ook lipofiel, maar uitzonderingen zijn fluorkoolwaterstoffen en siliconen.