Wiskunde gaat over probleemoplossende vaardigheden. Kinderen moeten elke dag betrokken worden bij probleemoplossende activiteiten. Een van de beste manieren om kinderen te helpen wiskunde te leren, is door hen een probleem voor te stellen waarin ze hun eigen strategieën moeten bedenken om de oplossing (en) te vinden. Zelfs als er maar één juiste oplossing is, kan er eigenlijk meer dan één manier zijn om erachter te komen hoe een wiskundeprobleem kan worden opgelost. Kinderen moeten de mogelijkheid krijgen om hun eigen snelkoppelingen te ontdekken en hun eigen algoritmen te creëren om het juiste antwoord of antwoorden te bepalen.
Bovendien (ze zijn niet bedoeld met woordspeling) moeten ze ook de oplossing (en) die ze bereiken kunnen rechtvaardigen door de keuzes die ze hebben gemaakt om tot hun antwoorden te komen, uit te leggen. Studenten moeten kunnen beschrijven waarom hun oplossingen werken en hoe ze weten dat dit de juiste oplossing is.
Mijn favoriete manier om kinderen hierover te ondervragen, is door hen te vragen: "Hoe weet je dat?" Wanneer ze moeten uitleggen hoe ze tot hun antwoord zijn gekomen, weet je meteen wat er is geleerd en kun je het denkproces zien dat ze gebruikten om tot hun conclusies te komen.
Wiskundeproblemen voor leerlingen van het zesde leerjaar moeten worden voorgelezen. De volgende wiskundige woordproblemen zijn specifiek voor kinderen in het zesde leerjaar en zijn onderverdeeld in de belangrijkste wiskundecategorieën: getalconcepten, patronen en algebra, geometrie en meting, en gegevensbeheer en waarschijnlijkheid.