Rudolf Virchow (geboren op 13 oktober 1821 in Shivelbein, Pruisen) was een Duitse arts die een aantal stappen maakte op het gebied van geneeskunde, volksgezondheid en andere gebieden zoals archeologie. Virchow staat bekend als de vader van de moderne pathologie - de studie van ziekten. Hij ontwikkelde de theorie van hoe cellen worden gevormd, met name het idee dat elke cel uit een andere cel komt.
Het werk van Virchow heeft ertoe bijgedragen dat de geneeskunde meer wetenschappelijk streng is geworden. Veel eerdere theorieën waren niet gebaseerd op wetenschappelijke observaties en experimenten.
Rudolf Virchow werd geboren op 13 oktober 1821 in Shivelbein, Koninkrijk Pruisen (nu Świdwin, Polen). Hij was het enige kind van Carl Christian Siegfried Virchow, een boer en penningmeester, en Johanna Maria Hesse. Op jonge leeftijd vertoonde Virchow al buitengewone intellectuele vaardigheden en zijn ouders betaalden extra lessen om het onderwijs van Virchow te bevorderen. Virchow ging naar de plaatselijke basisschool in Shivelbein en was de beste student in zijn klas op de middelbare school.
In 1839 kreeg Virchow een beurs om medicijnen te studeren aan de Pruisische militaire academie, die hem zou voorbereiden om legerarts te worden. Virchow studeerde aan het Friedrich-Wilhelm Institut, onderdeel van de Universiteit van Berlijn. Daar werkte hij samen met Johannes Müller en Johann Schönlein, twee hoogleraren in de geneeskunde die Virchow hebben blootgesteld aan experimentele laboratoriumtechnieken.
Collector afdrukken / Getty-afbeeldingen / Getty-afbeeldingenNa zijn afstuderen in 1843 werd Virchow stagiair bij een Duits academisch ziekenhuis in Berlijn, waar hij de grondbeginselen van microscopie en de theorieën over de oorzaken en behandeling van ziekten leerde tijdens het werken met Robert Froriep, een patholoog.
Destijds geloofden wetenschappers dat ze de natuur konden begrijpen door te werken vanuit eerste principes in plaats van concrete observaties en experimenten. Als zodanig waren veel theorieën onjuist of misleidend. Virchow wilde de geneeskunde veranderen om meer wetenschappelijk te worden, gebaseerd op gegevens verzameld over de hele wereld.
Virchow werd een erkend arts in 1846 en reisde naar Oostenrijk en Praag. In 1847 werd hij instructeur aan de Universiteit van Berlijn. Virchow had een diepgaande invloed op de Duitse geneeskunde en leerde een aantal mensen die later invloedrijke wetenschappers zouden worden, waaronder twee van de vier artsen die het Johns Hopkins Hospital hebben opgericht.
Virchow begon ook een nieuw tijdschrift genaamd Archives for Pathological Anatomy and Physiology and Clinical Medicine met een collega in 1847. Het tijdschrift staat nu bekend als "Virchow's Archives" en blijft een invloedrijke publicatie in de pathologie.
In 1848 hielp Virchow bij het evalueren van uitbraken van tyfus in Silezië, een arm gebied in het huidige Polen. Deze ervaring had invloed op Virchow en hij werd een pleitbezorger voor betrokkenheid van de overheid bij de volksgezondheid, meer onderwijs en sociale geneeskunde-het idee dat betere sociale en economische omstandigheden de gezondheid van mensen kunnen verbeteren. In 1848 hielp Virchow bijvoorbeeld bij het opzetten van een wekelijkse publicatie genaamd Medical Reform, die sociale geneeskunde promootte en het idee dat 'artsen de natuurlijke voorstanders van de armen zijn'.
In 1849 werd Virchow de leerstoel pathologische anatomie aan de Universiteit van Würzberg in Duitsland. In Würzberg hielp Virchow zich te vestigen cellulaire pathologie-het idee dat ziekte voortkomt uit veranderingen in gezonde cellen. In 1855 publiceerde hij zijn beroemde gezegde, omnis cellula e cellula ("Elke cel komt uit een andere cel"). Hoewel Virchow niet de eerste was om met dit idee te komen, kreeg het veel meer erkenning dankzij de publicatie van Virchow.
In 1856 werd Virchow de eerste directeur van het Pathologisch Instituut aan de Universiteit van Berlijn. Naast zijn onderzoek bleef Virchow actief in de politiek en in 1859 werd hij verkozen tot gemeenteraadslid van Berlijn, een functie die hij 42 jaar bekleedde. Als gemeenteraadslid hielp hij onder meer de Berlijnse vleesinspectie, watervoorziening en ziekenhuissystemen te verbeteren. Hij was ook actief in de nationale politiek van Duitsland en werd een van de oprichters van de Duitse Progressive Party.
In 1897 werd Virchow erkend voor 50 jaar dienst aan de Universiteit van Berlijn. In 1902 sprong Virchow uit een rijdende tram en verwondde zijn heup. Zijn gezondheid bleef verslechteren tot zijn dood later dat jaar.
Virchow trouwde in 1850 met Rose Mayer, de dochter van een collega. Ze kregen samen zes kinderen: Karl, Hans, Ernst, Adele, Marie en Hanna Elisabeth.
Virchow ontving tijdens zijn leven een aantal onderscheidingen voor zowel zijn wetenschappelijke als politieke prestaties, waaronder:
Een aantal medische termen is ook vernoemd naar Virchow.
Virchow stierf op 5 september 1902 in Berlijn, Duitsland, aan hartfalen. Hij was 80 jaar oud.
Virchow heeft een aantal belangrijke vorderingen gemaakt in de geneeskunde en de volksgezondheid, waaronder het herkennen van leukemie en het beschrijven van myeline, hoewel hij het meest bekend staat om zijn werk in de cellulaire pathologie. Hij heeft ook bijgedragen aan antropologie, archeologie en andere gebieden buiten de geneeskunde.
Virchow voerde autopsieën uit waarbij hij naar het lichaamsweefsel onder de microscoop keek. Als gevolg van een van deze autopsieën identificeerde en noemde hij de ziekte leukemie, een kanker die het beenmerg en bloed beïnvloedt.
Virchow ontdekte dat de trichinose bij de mens kon worden teruggevoerd op parasitaire wormen in rauw of niet gaar varkensvlees. Deze ontdekking leidde, samen met ander onderzoek op dat moment, ertoe dat Virchow zoönose postuleerde, een ziekte of infectie die kan worden overgedragen van dieren op mensen.
Virchow staat vooral bekend om zijn werk aan cellulaire pathologie - het idee dat ziekte voortkomt uit veranderingen in gezonde cellen en dat elke ziekte slechts een bepaalde set cellen beïnvloedt in plaats van het hele organisme. Cellulaire pathologie was baanbrekend in de geneeskunde omdat ziekten, die voorheen werden gecategoriseerd door symptomen, veel nauwkeuriger konden worden gedefinieerd en gediagnosticeerd met anatomie, wat resulteerde in effectievere behandelingen.