La nuit, wat nacht of donker (ness) betekent, wordt uitgesproken als 'nwee'. Het is een vaak gebruikt Frans intransitief zelfstandig naamwoord dat meestal dat deel van de dag beschrijft wanneer het donker is, maar het is ook heel gebruikelijk om het figuurlijk te horen gebruiken, als een symbool van iets duisters of angstaanjagends.
Uitdrukkingen
Gezien het feit dat nacht elke dag een onvermijdelijk feit is in ons leven, is het vanzelfsprekend dat la nuit wordt gebruikt in zoveel idiomatische uitdrukkingen. Hier zijn een paar:
Bonne Nuit. - Goede nacht.
Il fait nuit. - Het is donker.
Passer une bonne nuit - om een goede nachtrust te hebben
Une nuit blanche / une nuit d'insomnie - een slapeloze nacht
Une nuit bleue - een nacht van terreur / een nacht van bomaanslagen
Une nuitée - een overnachting
La nuit porte conseil. - Laten we erop slapen.
La nuit tous les chats sont gris. (spreekwoord) - Alle katten zijn grijs in het donker.
La nuit tombe. - Het wordt donker.
Rentrer avant la nuit - terug te keren voor het donker / het donker wordt
N la nuit tombante, à la tombée de la nuit - in de schemering, bij het vallen van de avond
Zie perdre dans la nuit des temps - verloren gaan in de nevelen van de tijd
C'est le jour et la nuit ! - Het is als dag en nacht!
Une nuit étoilée - een sterrennacht
Faire sa nuit - slaap de hele nacht door
La nuit de noces - de huwelijksnacht
Toute la nuit - de hele nacht
Toutes les nuits - elke nacht
La nuit de la Saint-Sylvestre - nacht van oudejaarsavond
Payer sa nuit - om te betalen voor de nacht
Animaux de nuit - nachtdieren
Pharmacie de nuit - de hele nacht apotheek, 24-uurs apotheek
Travailler de nuit - om de nachtdienst te werken, om nachten te werken
Delen van de dag ('le Jour')
Laten we de tour van een periode van 24 uur maken, te beginnen in het midden van de nacht, wanneer il fait nuit noire, "het is pikzwart." Chaque jour ("elke dag") naarmate de zon opkomt, begint de dag de volgende fasen te doorlopen:
l'aube (f) - de dageraad
le matin - de ochtend
la matinée - de hele ochtend, de ochtend
la journée - de hele dag door, de dag, de dag
le midi - 12.00 uur.
l'après-midi (m) - de middag
le crépuscule - schemering, het vallen van de avond