Het leren van Engelse werkwoordstijden kan een uitdaging zijn voor niet-moedertaalsprekers omdat er zoveel regels zijn om te onthouden. Door een grafiek te gebruiken, kunt u de taak vereenvoudigen om alle 13 tijden te leren door ze op te splitsen in verschillende zinsstructuren. De volgende tips helpen je ook je Engelse vaardigheden te verbeteren tijdens het oefenen van tijden.
Onthoud dat elke tijd verandert in het hulpwerkwoord in plaats van het hoofdwerkwoord. Het belangrijkste werkwoord is ofwel in zijn eenvoudige vorm (doen / deed, spelen / gespeeld, maken / gemaakt), het onvoltooid deelwoord (gaan, spelen, kijken, eten) of het voltooid deelwoord (had, gedaan, dacht, enz.).
De enige tijden die geen hulpwerkwoord gebruiken, zijn het tegenwoordige eenvoudig en het verleden eenvoudig.
Om de juiste tijd te kiezen, moet je de gebruikte tijduitdrukkingen controleren voordat je vervoegt. U moet weten wanneer er iets gebeurt voordat u kunt beslissen welke tijd u wilt gebruiken. In dit eerste voorbeeld houdt "op dit moment" de tegenwoordige tijd in.
In het tweede voorbeeld geeft de uitdrukking "voor drie jaar" de tijdsduur aan in de tegenwoordige perfecte tijd.
Houd het hulp- en hoofdwerkwoord samen in positieve en negatieve zinnen. Het enige woord dat ooit tussen het hulpwerkwoord en het hoofdwerkwoord moet komen, is een vraag (het onderwerp) en bijwoorden van frequentie.
Uitzonderingen:
Alleen actiewerkwoorden worden gebruikt in continue en perfecte continue tijden. Stative werkwoorden, werkwoorden die aangeven hoe iets is of verschijnt, worden niet gebruikt in de continue en perfecte continue tijden. In het eerste voorbeeld geeft het werkwoord "spelen" actie aan.