Hoe te vervoegen in de onvolmaakte tijd

Als een van de twee eenvoudige tijden in het Spaans, heeft de onvolmaakte indicatie een vervoeging die essentieel is om te leren. Het is de werkwoordsvorm die het meest wordt gebruikt om voorwaarden te beschrijven zoals ze in het verleden bestonden, om achtergrondinformatie te geven over gebeurtenissen en om gewoontegedrag te beschrijven.

Gebruik makend van estudiar als een voorbeeldvervoeging

Net als bij sommige andere vervoegingsvormen, worden de imperfecte indicatieve vormen gemaakt door het infinitief einde van het werkwoord te verwijderen (-ar, -er of -ir) en het te vervangen door een einde dat aangeeft wie de actie van het werkwoord uitvoert.

De infinitieve vorm van het werkwoord dat 'studeren' betekent, is bijvoorbeeld estudiar. Het oneindige einde is -ar, het verlaten van de stengel van Estudi-. Om te zeggen: "Ik studeerde", voeg toe -ABA naar de stengel, vormen estudiaba. Om te zeggen "je studeerde" (enkelvoud informeel), voeg toe -abas naar de stengel, vormen estudiabas. Andere vormen bestaan ​​voor andere personen. (Opmerking: in deze les worden de formulieren 'was aan het studeren', 'was aan het leren', enzovoort, gebruikt om de onvolmaakte indicatie te vertalen. Andere vertalingen konden ook worden gebruikt, zoals 'gebruikt om te studeren' of zelfs 'studeerde'. gebruikte vertaling is afhankelijk van de context.)

De eindes zijn heel anders voor werkwoorden die eindigen op -er en -ir, maar het principe is hetzelfde. Verwijder het infinitief einde en voeg vervolgens het juiste einde toe aan de resterende stengel.

Lijst van vervoegingen voor de imperfecte tijd

De volgende grafiek toont de vervoegingen voor elk van de drie infinitieve typen. De toegevoegde eindes voor elk werkwoord worden vetgedrukt weergegeven. De voornaamwoorden, vaak niet nodig in zinnen, zijn hier opgenomen voor de duidelijkheid.

-Ar werkwoorden gebruik makend van lavar (om schoon te maken) als een voorbeeld:

  • yo lavABA (Ik was aan het schoonmaken)
  • tú lavabas (je was aan het schoonmaken)
  • él / ella / usted lavABA (hij was aan het schoonmaken, zij was aan het schoonmaken, jij was aan het schoonmaken)
  • nosotros / nosotras lavábamos (we waren aan het schoonmaken)
  • vosotros / vosotras lavAbais (je was aan het schoonmaken)
  • ellos / ellas / ustedes laveen verbod (ze waren aan het schoonmaken, jij was aan het schoonmaken)

-er werkwoorden gebruik makend van aprender (om te leren) als een voorbeeld:

  • yo schortIA (Ik was aan het leren)
  • tot aprendIAS (je was aan het leren)
  • él / ella / usted aprendIA (hij leerde, zij leerde, jij leerde)
  • nosotros / nosotras aprendíamos (we waren aan het leren)
  • vosotros / vosotras aprendIAIS (je was aan het leren)
  • ellos / ellas / ustedes aprendian (ze waren aan het leren, jij was aan het leren)

-Ir werkwoorden gebruik makend van escribir (om te schrijven) als een voorbeeld:

  • yo beschrijvenIA (Ik was aan het schrijven)
  • tú beschrijvenIAS (je was aan het schrijven)
  • él / ella / usted escribIA (hij was aan het schrijven, zij was aan het schrijven, jij was aan het schrijven)
  • nosotros / nosotras escribíamos (we waren aan het schrijven)
  • vosotros / vosotras escribIAIS (je was aan het schrijven)
  • ellos / ellas / ustedes escribian (ze waren aan het schrijven, jij was aan het schrijven)

Zoals u wellicht zult merken, de -er en -ir werkwoorden volgen hetzelfde patroon in de imperfecte aanwijzing. Ook zijn de eerste en derde persoon enkelvoudsvormen (de "ik" en "hij / zij / het / jij" vormen) hetzelfde. Dus estudiaba kan betekenen "ik studeerde", "hij studeerde", "zij studeerde" of "jij studeerde". Als de context anders niet aangeeft, wordt in dergelijke gevallen vóór het werkwoord een voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord gebruikt om aan te geven wie de actie uitvoert.

Onregelmatige werkwoorden

Slechts drie werkwoorden (en de daarvan afgeleide werkwoorden, zoals prever) zijn onregelmatig in de onvolmaakte tijd:

Ir (gaan):

  • yo iba (Ik ging)
  • tú ibas (je ging)
  • él / ella / usted iba (hij ging, zij ging, jij ging)
  • nosotros / nosotras íbamos (we waren aan het gaan)
  • vosotros / vosotras ibáis (je ging)
  • ellos / ellas / ustedes iban (ze gingen, jij ging)