Een figuurfiguur is een retorisch apparaat dat een speciaal effect bereikt door woorden op een onderscheidende manier te gebruiken. Hoewel er honderden spraakfiguren zijn, richten we ons hier op 20 topvoorbeelden.
Je zult je waarschijnlijk veel van deze termen herinneren uit je Engelse lessen. Beeldtaal wordt vaak geassocieerd met literatuur en in het bijzonder met poëzie. Of we ons er nu bewust van zijn of niet, we gebruiken elke dag spraakfiguren in onze eigen teksten en gesprekken.
Veel voorkomende uitdrukkingen zoals 'verliefd worden', 'ons hersens oprapen' en 'de ladder van succes beklimmen' zijn allemaal metaforen - de meest doordringende figuur van allemaal. Evenzo vertrouwen we op vergelijkingen bij het maken van expliciete vergelijkingen ("licht als een veertje") en hyperbool om een punt te benadrukken ("Ik sterf van de honger!").
Beeldfiguren zijn ook bekend als figuren van retoriek, figuren van stijl, retorische figuren, figuurlijke taal, en regelingen.
01:15Het gebruik van originele spraakfiguren in ons schrijven is een manier om betekenissen op frisse, onverwachte manieren over te brengen. Ze kunnen onze lezers helpen begrijpen en geïnteresseerd blijven in wat we te zeggen hebben.
1. Alliteratie: de herhaling van een eerste medeklinkergeluid. Voorbeeld: Ze verkoopt schelpen aan de kust.
2. Anaphora: de herhaling van hetzelfde woord of dezelfde zin aan het begin van opeenvolgende bijzinnen of verzen. Voorbeeld: Helaas was ik op de verkeerde dag op de verkeerde dag op de verkeerde plaats.
3. Antithese: de juxtapositie van contrasterende ideeën in evenwichtige zinnen. Voorbeeld: Zoals Abraham Lincoln zei: "Mensen die geen ondeugden hebben, hebben zeer weinig deugden."
4. Apostrof: rechtstreeks aanspreken van een niet-bestaand persoon of een levenloos object alsof het een levend wezen is. Voorbeeld: "Oh, stomme auto, je werkt nooit wanneer ik dat nodig heb," zuchtte Bert.
5. Assonantie: identiteit of gelijkenis in geluid tussen interne klinkers in aangrenzende woorden. Voorbeeld: Hoe nu bruine koe?
6. Chiasmus: een verbaal patroon waarin de tweede helft van een uitdrukking wordt afgewogen tegen de eerste maar met de delen omgekeerd. Voorbeeld: De beroemde chef-kok zei dat mensen moeten leven om te eten, niet eten om te leven.
7. Euphemism: de vervanging van een niet-aanstootgevende term voor een offensief als expliciet beschouwd. Voorbeeld: "We leren onze peuter hoe hij onbenullig moet worden," zei Bob.
8. Hyperbool: een extravagante verklaring; het gebruik van overdreven termen voor het doel van nadruk of verhoogd effect. Voorbeeld: Ik heb heel veel dingen te doen als ik thuiskom.
9. Ironie: het gebruik van woorden om het tegenovergestelde van hun letterlijke betekenis over te brengen. Ook een verklaring of situatie waarin de betekenis wordt tegengesproken door het uiterlijk of de presentatie van het idee. Voorbeeld: "Oh, ik ben dol op veel geld uitgeven," zei mijn vader, een beruchte cent pincher.
10. Litotes: een spraakfiguur bestaande uit een understatement waarin een bevestiging wordt uitgedrukt door het tegenovergestelde te ontkennen. Voorbeeld: Een miljoen dollar is geen klein stukje verandering.
11. Metafoor: een impliciete vergelijking tussen twee verschillende dingen die iets gemeen hebben. Voorbeeld: "De hele wereld is een podium."
12. Metonymie: een spraakfiguur waarin een woord of zin wordt vervangen door een ander waarmee het nauw verband houdt; ook de retorische strategie om iets indirect te beschrijven door te verwijzen naar dingen eromheen. Voorbeeld: "Dat gevulde pak met de koffer is een slecht excuus voor een verkoper," zei de manager boos.
13. Onomatopee: het gebruik van woorden die de geluiden imiteren die horen bij de objecten of acties waarnaar ze verwijzen. Voorbeeld: De donderslag sloeg en maakte mijn arme hond bang.
14. Oxymoron: een spraakfiguur waarin tegenstrijdige of tegenstrijdige termen naast elkaar verschijnen. Voorbeeld: "Hij stak de jumbo-garnalen in zijn mond."
15. Paradox: een uitspraak die zichzelf lijkt tegen te spreken. Voorbeeld: "Dit is het begin van het einde", zei Eeyore, altijd de pessimist.
16. Personificatie: een spraakfiguur waarin een levenloos object of abstractie begiftigd is met menselijke kwaliteiten of capaciteiten. Voorbeeld: Dat keukenmes neemt een hap uit je hand als je het niet veilig hanteert.
17. Woordspeling: een woordspeling, soms op verschillende zintuigen van hetzelfde woord en soms op dezelfde zin of hetzelfde geluid van verschillende woorden. Voorbeeld: Jessie keek op van haar ontbijt en zei: "Elke ochtend een gekookt ei is moeilijk te verslaan."
18. Simile: een verklaarde vergelijking (meestal gevormd met "like" of "as") tussen twee fundamenteel ongelijksoortige dingen die bepaalde kwaliteiten gemeen hebben. Voorbeeld: Roberto was wit als een laken nadat hij de horrorfilm had verlaten.
19. Synecdoche: een spraakfiguur waarin een deel wordt gebruikt om het geheel weer te geven. Voorbeeld: Tina leert haar ABC's op de kleuterschool.
20. Understatement: een spraakfiguur waarin een schrijver of spreker opzettelijk een situatie minder belangrijk of serieus doet lijken dan deze is. Voorbeeld: "Je zou kunnen zeggen dat Babe Ruth een behoorlijke balspeler was", zei de verslaggever met een knipoog.